Twee vrouwen zaten voor me in de bus
met nette permanenten donkere kleren.
Ze zaten met elkaar te converseren.
De een sprak over 't kleinkind van haar zus,
de ander had margrieten in een krant,
vanmorgen vroeg geplukt uit eigen tuin.
Ik zag bij hen vergeleken heel erg bruin.
We reden door het Franse platteland.
Ik kon ze maar ternauwernood verstaan
en wilde eigenlijk wel hun reisdoel weten.
Maar ja, bij Fransen kun je dat vergeten
en bovendien wat ging het me ook aan.
Ineens was daar hun halte, cimetière.
Begraafplaats dus en daar stapten ze uit.
De bus trok alweer op met veel geluid.
Ze liepen naar de poort zonder misère,
gewoon een plastic tasje in hun hand
en vast met een verdriet dat al gewend was,
verlies dat al aan iedereen bekend was.
Er was dus eigenlijk weinig aan de hand.
Alleen, ik voelde plots de tranen komen,
om wat ze gingen doen, een graf verzorgen.
Ineens was daar mijn woede diep verborgen,
dat is me door die schoften ook ontnomen!
Gewoon een beetje zitten aan het graf,
natuurlijk dat van mama en van vader.
Men wiedt het onkruid en geeft planten water
en sopt zo af en toe de steen eens af.
Een beetje denken aan zoals het was,
zoals we vroeger om de tafel zaten
voordat we alles achter moesten laten.
Men voelt de pijn en knipt het hoge gras.
O ja, ik ben ook wel cadisj gaan zeggen,
daar op die plek waar ze toen zijn vermoord
en dat zal God ook best hebben gehoord
en je mag van mij nog honderd kransen leggen,
maar ik wil in het voorjaar met zo'n doosje
zo van de kweker, vol met balsemienen
en die dan poten en een beetje grienen
en zeggen nou zo moet het weer een poosje.
'k Heb mij eraan gewend te accepteren
dat het toch nooit te accepteren is.
Ik praat niet eens meer over het gemis.
Het heeft geen zin jezelf steeds te bezeren.
Maar toen daar in die bus deed het toch zeer
dat ik geen plek heb waar ik zeggen mag:
Dag schatten, over een tijdje kom ik weer,
ik denk aan jullie, bijna elke dag.
Tekst: George Groot
Dit lied werd in 2014 tijdens het Bevrijdingsfestival gezongen door Jenny Arean.