Onze westerse maatschappij is in de afgelopen decennia in rap tempo veranderd. Konden we halverwege de vorige eeuw nog spreken van een ‘christelijke’ samenleving, vandaag de dag is daar maar weinig van over. Natuurlijk heeft dat ook z’n gevolgen voor de plaats van de kerk in de samenleving. Het is daarom niet verwonderlijk dat vandaag de dag er stevig nagedacht wordt over de vraag wat het betekent om kerk te zijn. Hoe ben je kerk in een seculiere samenleving?
In een vorig artikel heb ik iets gezegd over de noodzaak en de functie van de ambtsdragers. De gemeente kan niet zonder ambtsdragers, omdat God bij de bouw van zijn gemeente gebruik wil maken van de dienst van mensen. Deze ambtsdragers behoren de gemeente te dienen door het Woord.
Drieslag
De kerken binnen de gereformeerde traditie worden gekenmerkt door de ambtelijke drieslag predikant, ouderling en diaken. Deze specifieke ambtelijke structuur gaat terug op de tijd van de reformatie. De reformatoren wilden de kerk hervormen en daarin meer aandacht geven aan de rol van de gemeente. De kerk van de middeleeuwen werd overheerst door een aparte geestelijke stand die zich op veel manieren van het gewone volk onderscheidde. De gewone leden van de gemeente hadden weinig tot niets te vertellen als het ging om het functioneren van de kerk.
De reformatoren constateerden dat dit in tegenspraak was met het beeld van het Nieuwe Testament. Daarom kreeg bij hun de gemeente niet alleen een stem in de benoeming van de predikanten, maar kwam er zelfs een speciaal ambt voor gemeenteleden die geen theologische opleiding hadden gevolgd: de ouderling. De taak van deze ouderlingen was om gezamenlijk met de predikanten de gemeente te leiden. Deze ouderlingen werden niet alleen «cursief» door «einde cursief», maar ook «cursief» vanuit «einde cursief» de gemeente gekozen, en waren daarom op een bepaalde manier ook vertegenwoordigers van de gemeente. Hetzelfde gold van de dienst van de diakenen, die speciaal met het oog op de armenzorg werden aangesteld.
Vijfvoudige bediening?
Vandaag de dag gaan er regelmatig stemmen op om de ambtelijke structuur zoals wij die kennen te veranderen. Immers, als de tijden veranderen, dan moet de kerk toch ook veranderen? Bovendien, zo hoor je hier en daar, is het niet zo dat we als gereformeerde kerken het aantal ambten wel erg hebben beperkt? Schetst het Nieuwe Testament niet een veel rijker beeld?
Een geluid dat je tegenwoordig vaak kunt vernemen, is dat we als kerken terug moeten naar de vijfvoudige bediening zoals Paulus die in Efeziërs 4 voor ogen geschilderd heeft, namelijk die van apostel, profeet, evangelist, herder en leraar. Deze tekst moeten we, volgens de aanhangers van deze mening, lezen als het ontwerp van de ambtelijke structuur van de gemeente. Hierin staan ze overigens niet alleen, want ook Calvijn achtte deze tekst fundamenteel voor de ambtelijke vormgeving binnen gemeente. Calvijn was echter van mening dat de ambten van apostel, evangelist en profeet tijdelijke ambten waren die God alleen aan de kerk had geschonken in haar begin periode of op bijzondere momenten. Deze overtuiging van Calvijn komt inderdaad wat willekeurig over en daarom hoor je vandaag de gedachte steeds vaker dat we ook binnen onze traditie de apostel, de profeet en de evangelist een plaats moeten geven.
Toch kun je ook je vragen hebben bij deze insteek. Allereerst lijkt het wat willekeurig om Efeziërs 4 als blauwdruk te lezen van de ambtelijke structurering van de gemeente. Het is - om maar een voorbeeld te noemen - op z’n minst opmerkelijk dat Paulus in zijn opsomming de diakenen niet noemt. Als Paulus echt volledig had willen zijn, dan had hij die toch op z’n minst ter sprake moeten brengen.
Vervolgens is het de vraag hoe deze opsomming van Paulus zich verhoudt tot die andere plaatsen in het Nieuwe Testament waarin over de ambten gesproken wordt. Waarom wordt juist deze tekst gekozen en niet een andere? Wie goed leest zal merken dat het Nieuwe Testament geen vastomlijnde structuur geeft van de ambten binnen de gemeente. We zullen in het Nieuwe Testament geen blauwdruk vinden voor een ambtelijke structuur. Wat we wel vinden zijn de uitgangspunten die ons voor ogen moeten staan als het gaat om de vormgeving van onze gemeentelijke en ambtelijke structuur, namelijk: de ambten dienen het Woord en de (opbouw van) de gemeente.
Hoe verder?
Wat betekent dit nou concreet? Allereerst is het duidelijk dat het Nieuwe Testament ons ruimte biedt om na te denken over de ambtelijke vormgeving binnen de gemeente. De structuur zoals die tot stand gekomen is ten tijde van reformatie, is niet in steen gebeiteld. Dat die ruimte er is blijkt bijvoorbeeld ook aan de positie van de evangelist, zoals die binnen ons kerkverband in de kerkorde een plaats heeft gekregen.
Maar de ‘problemen’ zijn niet opgelost door het aanstellen van andersoortige ambtsdragers of door het gebruik van andere namen. Veel meer zullen we ons als kerken moeten bezinnen op de vraag wat onze plek is in de samenleving en hoe we in een seculiere cultuur trouw kunnen zijn aan en kunnen getuigen van het evangelie. Pas wanneer we die vraag werkelijk onder ogen zijn gekomen, kunnen we ook daadwerkelijk nadenken over de vraag hoe we onze ambtelijke structuur vormgeven.
R. G. den Hertog, Groningen