Na afloop van een kerkdienst in Berchhiem, een zorginstelling in Burgum, kwam ik in gesprek met een man die kampte met ernstige beperkingen. Hij had het nodige meegemaakt. Maar hij beëindigde het gesprek met de woorden: 'En hij ging zijn weg met blijdschap …' Wat was zijn geheim?
Toen Filippus het evangelie had verkondigd aan een hooggeplaatste ambtenaar uit Ethiopië, liet deze zich dopen. Vanaf dat moment was er een diepe blijdschap in zijn hart! Hij merkte niet eens meer dat Filippus niet meer bij hem was (Hand.8,39).
Opvallend is dat Lucas zowel in de Handelingen van de apostelen, als in zijn evangelie meer dan welke andere bijbelschrijver ook, spreekt over blijdschap. In totaal komt dit woord 326 keer voor in het Nieuwe Testament, waarvan 53 keer in het evangelie van Lucas en 26 keer in Handelingen, zo las ik ergens. Ik heb dit niet nageteld. Wel is duidelijk: Lucas is de evangelist van de blijdschap!
Begenadigd
In het eerste hoofdstuk van zijn evangelie lezen we al zo'n tien keer daarover. De priester Zacharias hoorde van een engel dat hij en Elisabet toch nog een kind zouden krijgen. Hun zoon zou zelfs een speciale plek krijgen in het plan van God: Blijdschap en vreugde zal uw deel zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden (1,14).
Daarna noemde de engel Gabriël Maria 'begenadigde' (1,28). Daarin is het woord 'genade' (Grieks: charis) herkenbaar. Als we weten dat blijdschap in het Grieks chara luidt, dan is het duidelijk: beide woorden (charis en chara) komen van dezelfde stam. Blijdschap en genade hebben dezelfde oorsprong! Wie de genade van God kent, is een blij mens!
Toen Maria bij Zacharias en Elisabet kwam, was er ook vreugde. Het kind in de schoot van Elisabet sprong op van vreugde (1,44): een groet van de wegbereider voor de moeder van de Here!
Daarna zong Maria een loflied. Ze verblijdde zich (NBG51) over God (1,47), want Hij had naar haar omgezien en grote dingen voor haar gedaan. Ze sprak over de genade en barmhartigheid van de Machtige voor zijn volk Israël. Wie hoogmoedig is en roemt in eigen macht, zal een grote val maken, maar wie eenvoudig leeft in vertrouwen op de Here, wordt verhoogd. Toen een tijdje daarna Elisabet een zoon ontving, verheugden haar buren en verwanten zich met haar (1,58).
In hoofdstuk twee van het evangelie van Lucas lezen we de verkondiging van een engel aan de herders op het veld van Efrata. Deze verkondigde 'grote blijdschap' voor heel het volk (2,10). Daarna klonk een loflied, gezongen door een engelenkoor (2,14). Prachtig! En het evangelie kent nog twee lofliederen: de lofzang van Zacharias (1, 68-79) en van Simeon (2,29-32). Er staan vier lofliederen in het evangelie van de blijdschap!
Gelukkig
Lucas noemt ook de zaligsprekingen van Jezus. De Here noemt diegenen zalig, die dat in de ogen van de wereld helemaal niet zijn: de armen, degenen die honger lijden, degenen die huilen om wat hen wordt aangedaan, en degenen die worden gehaat (6,20-23). Zij zijn gelukkig en blij. Ze zullen lachen (6,21).
Als er twee discipelen van Johannes de Doper bij Jezus komen, noemt de Heiland diegenen zalig die zich niet aan Hem ergeren: 'Zalig is diegene die aan Mij geen aanstoot neemt' (7,23). En korte tijd later wordt Maria, de moeder van Jezus, gelukkig geprezen. Begrijpelijk: 'Gelukkig de schoot die u heeft gedragen en de borsten waaraan u gedronken hebt!' Maar de Here Jezus spreekt dan over mensen die meer reden hebben om zich gelukkig te prijzen: 'Zalig, die het woord van God horen en het bewaren (7,27-28). Wie gelukkig is, is een blij mens.
Blijdschap is er ook voor diegenen die het evangelie verkondigen. Kijk naar de tweeënzeventig die door Jezus waren uitgezonden en terugkeerden met blijdschap: 'Ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam' (10,17). Maar Jezus relativeert die blijdschap: 'Verheug je er niet over dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je omdat jullie naam in de hemel opgetekend is' (10,20). Direct daarna spreekt Lucas over de blijdschap van Jezus zelf. Hij verblijdde zich door de heilige Geest, dat deze dingen aan kinderen waren geopenbaard (10,21).
Voor zijn volksgenoten was er ook alle reden om zich te verheugen over de heerlijke dingen die Hij deed. Hij genas bijvoorbeeld – op de sabbat – een vrouw die al achttien jaar aan een geest van zwakheid leed en verkromd was. Lucas vertelt dan dat de hele menigte zich verheugde over al 'de heerlijke dingen' die Jezus deed (13,17). Diegenen zijn ook zalig die hun huis openstellen voor mensen uit de zelfkant van de samenleving en gastvrij zijn (14,14-15).
Hoofdstuk 15 is een juweeltje van blijdschap, met drie prachtige gelijkenissen. De herder tilt zijn schaap dat verloren was, met blijdschap op zijn schouders (5). Hij roept mensen op met hem blij te zijn (6). Zo is er blijdschap in de hemel over één zondaar die zich bekeert (7). Ook de vrouw die een verloren schelling (drachme) terugvond, roept mensen op met haar blij te zijn (9). En dan opnieuw spreekt Jezus over blijdschap in de hemel (10). In de gelijkenis van de verloren zoon staan feest en vrolijkheid centraal (23-24, 29, 32). Zo wordt duidelijk dat de Christus is gekomen om het verlorene te zoeken en te behouden. Reden tot grote blijdschap!
Zacheüs heeft dat ervaren. Hij ontving Jezus met blijdschap (19,6). Toen de Here Jezus Jeruzalem binnenkwam prees de menigte van de discipelen God met blijdschap (19,39).
Blijdschap was er vooral ook bij de discipelen na de opstanding van Christus uit de doden. De Emmaüsgangers konden van blijdschap niet geloven dat Jezus bij hen was (24,41). Na de hemelvaart keren de discipelen terug naar Jeruzalem 'met grote blijdschap' (24,52-53). Zoals het evangelie begon, eindigt het ook.
Handelingen
In zijn boek De handelingen van de apostelen zet Lucas de lijn van zijn evangelie voort. We lezen over de pinksterpreek van Petrus waarin een woord van Psalm 16 wordt aangehaald, en toegepast op Christus: 'Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd.' Waarom? Omdat God de zijnen niet aan verderf prijsgeeft! (2,25-28). De eerste christenen gebruikten hun maaltijden met blijdschap (2,46).
Op een gegeven moment werden Petrus en de andere apostelen gevangengezet, en gegeseld. Toen kwamen ze toch nog vrij. Wat waren ze blij 'dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn' (5,41).
Filippus predikte het evangelie in Samaria. Onreine geesten werden uitgebannen, en verlamden en kreupelen genezen. Er kwam grote blijdschap in die stad (8,8). In datzelfde hoofdstuk 8 staat ook het verhaal over de Ethiopiër, die zijn weg met blijdschap ging (8,39). Ook Barnabbas was blij. Hij reisde af van Jeruzalem naar Antiochië, omdat een groot aantal Grieken tot bekering was gekomen. Daarover verheugde hij zich (11,23). Toen Petrus was bevrijd uit de gevangenis, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus. Maar Rode vergat van blijdschap de deur open te doen (12,14).
Tijdens zijn eerste zendingsreis bracht Paulus het evangelie in Antiochië in Pisidië. Toen de heidenen het woord van God hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord van de Here (13,48). Maar er kwam tegenstand en vervolging. De joden dreven Paulus en Barnabas de stad uit, gingen verder, naar Ikonium, 'en de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de heilige Geest' (13,52).
Lucas, de evangelist van de blijdschap, trok af en toe met de apostel Paulus op, die in een van zijn brieven spreekt over de vrucht van de Geest. Wat noemt hij direct na de liefde? Juist, de blijdschap! Het geheim van de man die zich vergeleek met de kamerling uit Morenland, was dat hij de genade van God had leren kennen in Christus Jezus. De Geest doet de vrucht van blijdschap groeien op de akker van genade. Zelfs in een instelling als Berchhiem.
D. J. Steensma, Feanwâlden