Onlangs heb ik Een kleine vrouw, het verhaal van Gladys Aylward, weer eens gelezen. Als Brits dienstmeisje voelde ze zich geroepen om in de eerste helft van de vorige eeuw zendelinge in China te worden. Het is moeilijk om niet meegesleept te worden in dit bijzondere verslag. Het geeft prikkelende inzichten in het China van voor de communistische revolutie. Meer nog, het beschrijft hoe de Westerse zendelingen worstelden deze oude cultuur te begrijpen, daar deel van te worden en het evangelie op een passende manier te brengen.
Veel van de principes in zending zijn hetzelfde gebleven, maar de context waarin zending bedreven wordt is enorm veranderd sinds de tijd van Aylward. Het viel me op hoe duidelijk het vroeger allemaal lag op zendingsgebied, tenminste voor de achterblijvers. Een zendeling stapte aan boord van een schip of trein, leerde een taal en werkte vervolgens tot hij of zij erbij neerviel.
De rol van de ondersteunende kerken was vrij beperkt. Ze konden bidden met behulp van informatie die vaak al niet meer relevant was tegen de tijd dat de nieuwsbrief arriveerde, en ze konden geld sturen naar een zendende organisatie in de hoop dat die het uiteindelijk bij de zendeling zouden kunnen krijgen. Voor de meerderheid van de achterblijvers was zending veilig ver weg en exotisch.
Vergelijk dat eens met de situatie waar de Westerse kerk zich in onze tijd mee geconfronteerd weet. Honderden miljoenen mensen zijn op drift geraakt, op zoek naar werk, naar onderwijs of naar bescherming tegen oorlog en vervolging. Natuurlijk zijn deze volksverhuizingen niet nieuw en veel steden in West-Europa hebben al decennialang gemeenschappen van niet-Westerse immigranten. Maar de aantallen die we vandaag zien hebben ertoe geleid dat maar weinig mensen in het Westen, zelfs buiten de steden niet iemand van een ander continent als buurman, klasgenoot, collega, student of klant hebben.
Wat voor invloed heeft dat of zou dat moeten hebben op de manier waarop we zendingswerk doen? In de eerste plaats kunnen we niet langer een paar dappere mensen uitzenden om namens ons de culturen te overbruggen. In het verleden werden enkelen uitgezonden. Nu worden miljoenen ingezonden. Onbereikte bevolkingsgroepen staan bij ons op de stoep. Het lijdt geen twijfel dat God zijn kerk in de ontvangende landen roept om naar hen om te zien.
Om deze uitdaging aan te gaan moet er een groei zijn in zendingsbewustzijn onder gewone kerkmensen. Een bewustzijn dat mensen aanspoort om niet alleen te bidden en te geven voor zending zoals ze dat vroeger deden, maar om hun deuren, harten en levens open te stellen voor hen uit andere culturen.
Dit betekent natuurlijk dat onderwijs over het leren begrijpen en overbruggen van culturen niet langer alleen het terrein kan zijn van bijbelscholen, maar dat het onderdeel moet worden van de prediking, Bijbelstudies en kringavonden. Op die manier kunnen alle gelovigen de basiskennis krijgen die nodig is om vriendschappen te ontwikkelen met mensen uit andere culturen en om met hen te praten over het evangelie op een manier die binnen hun cultuur aansprekend en gepast is.
Om in die behoefte aan toerusting te voorzien, kan het nodig zijn dat bijbelscholen, zendingsorganisaties en zendingswerkers tijd en middelen vrijmaken om hun ervaring en kennis te delen met gelovigen in de thuislanden.
Iets waar met name zendingswerkers een bijdrage aan kunnen leveren, is het creëren van begrip bij de thuisgemeente. Zendingswerkers hebben vaak aan den lijve de complexiteit ervaren van het opbouwen van een leven in een ander land. Ze weten hoe moeilijk het kan zijn om een taal te leren en hoe het voelt om ontheemd te zijn. Een juist begrip van de kwetsbaarheid van buitenlanders kan wellicht irritatie en wantrouwen verminderen.
Natuurlijk zijn er legitieme zorgen als het gaat om immigratie. Niet alle buitenlanders komen met goede bedoelingen. Ons zorgstelsel wordt opgerekt tot zijn limiet. Sommige aspecten van andere culturen zijn niet te verenigen met Westerse kernwaarden. Politici moeten deze zorgen met wijsheid en moed onder ogen zien en de belangen van hun eigen mensen zorgvuldig afwegen tegen de morele plicht om anderen te helpen.
Maar voor Gods koninkrijk is de toestroom van deze nieuwkomers een ongekende mogelijkheid om mensen te bereiken die in hun eigen landen het evangelie vaak niet mogen horen. Laten we leren om deze buitenlanders te zien met Gods ogen en mogen onze voeten geschoeid zijn met de bereidheid van het evangelie van de vrede.
Kim ter Berghe