In oktober 1940 verbood de Duitse bezetter de uitgave van De Wekker. Maar in 1942 mocht het landelijk orgaan van onze kerken toch weer verschijnen, dankzij de inspanningen van de hoofdredacteur, prof. J.J. van der Schuit. Waren er toezeggingen gedaan aan de bezetter?
Zelf vond hij dat hij een onbesmet blazoen had, en de Duitsers niet tegemoet was gekomen. Niels van Driel heeft echter de indruk – als hij de gehele geschiedenis dienaangaande beziet – dat de onschuld van Van der Schuit op dat punt zich ergens bevindt tussen die van Jozef en Pilatus. Deze indruk verhaalt hij in zijn boek <<cursief>>Consolidatie en crisis<<einde cursief>>, waarin onder meer een hoofdstuk is gewijd aan De Wekker in oorlogstijd. Zelf heeft Van der Schuit waarschijnlijk ook wel beseft op het randje te opereren, en soms daar overheen te zijn gegaan.
Bundel
Wie geïnteresseerd is in de geschiedenis van onze kerken mag het genoemde boek niet missen. De titel spreekt over de Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918 en 1945, enkelvoud. Inderdaad zo heette 'onze' kerk in de desbetreffende periode. Vanaf 1947 werd het meervoud gebruikt: 'Kerken'.
De bundel bevat vijf hoofdstukken en een inleiding. Elk hoofdstuk zoomt in op een aspect van deze 'kleine' kerkgeschiedenis in de jaren na de Eerste Wereldoorlog tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Hoofdstuk 1 is gewijd aan de contacten met de Gereformeerde Gemeenten (1919-1928): 'een korte, bizarre geschiedenis'. In die contacten speelde de verbondsleer een rol: twee of drie verbonden? Of was er vooral sprake van oud zeer? En een sterker wordend zelfbewustzijn bij beide kerkverbanden?
In hoofdstuk 2 komt de politiek aan de orde. Zowel de ARP als de SGP probeerden in die tijd christelijk-gereformeerden aan zich te binden. Het bleek dat partijpolitieke standpuntbepalingen gemakkelijk een splijtzwam kunnen worden.
Hoofdstuk 3 gaat over de benoeming van ds. J.W. Geels tot hoogleraar in Apeldoorn. De beschrijving van het proces daartoe geeft een beeld van het geestelijke leven in ons kerkverband in die jaren. Ook wel ontroerend om te lezen hoe ds. Geels het beleefde dat hij werd verkozen, nadat drie andere kandidaten hadden bedankt voor hun benoeming. Hij werd als een David aangewezen, na een toch wel wat chaotisch verlopen proces.
Brieven
Van Driel haalt ook fragmenten naar voren uit brieven die prof. Geels schreef aan zijn zoon J.P. (Johannes) die in 1936 bevestigd was als predikant in Drachten. Daarin spreekt prof. Geels over allerlei zaken, maar ook over collega's, kerkelijke gemeenten (en hun geestelijk gehalte) en ontwikkelingen in de samenleving. De brieven staan vol met (kerkelijke) wetenswaardigheden, maar ook met minder fraaie details over de wijze waarop men over elkaar sprak in de betrekkelijk kleine christelijk-gereformeerde gemeenschap van die tijd.
Aardig is te lezen dat de familie Geels in de oorlogsjaren onderdak bood aan student Hendrik Westerterp. Enkele weken nadat de bezetting was begonnen (1940), nam de familie hem in huis. Pensiongasten (lees: studenten aan de Hogeschool) hadden in hun pension ruzie gehad, en Hendrik wilde daar weg en bleef bij de familie Geels tot begin 1941.
Stillen in den lande
In de loop van de jaren is het kerkverband onherkenbaar veranderd. In de periode waaraan deze opstellen zijn gewijd, leefden, dachten en voelden mensen heel anders dan in onze tijd. Fietsen op zondag was uit de boze. Anders dan de fragmentarisering vandaag was er een grote mate van eenheid wat moraal betreft en de invulling van de kerkdiensten. Sterk was de gerichtheid van de kerk naar binnen toe. Er was weinig bezinning op wat er in de brede samenleving gebeurde. De kerkleden van toen waren 'stillen in den lande', die een grote waarde hechtten aan oprechte vroomheid, met veel aandacht voor vragen over geloof, rechtvaardiging, wedergeboorte, verbond en verkiezing, en bevinding: wat het geloof persoonlijk met je doet. Toch waren er ook verschillen, bijvoorbeeld in politieke stellingname.
In die jaren groeiden onze kerken sterk. Geschat wordt dat er in 1920 zo'n 25.000 christelijk-gereformeerden waren, en bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog 45.000. De sterke groei kwam vooral door overkomst van leden uit de Gereformeerde Kerken. De reden daarvan lag vaak in de prediking, die binnen deze kerken gestempeld was door de doopopvatting van Abraham Kuyper, en door de daarmee verbonden gemeentebeschouwing; velen misten een persoonlijke en pastorale prediking.
De jaren tussen de twee wereldoorlogen waren jaren van consolidatie, van versteviging. Gemeenten kenden een levend en hartelijk geloof. Er ontstonden nieuwe gemeenten, en het kerkelijk zelfbewustzijn nam toe. Er werd jeugdwerk opgezet en uitgebouwd, en ook het zendingswerk. Zelfs werden eigen scholen gesticht.
Kortom, dr. Niels van Driel, die geschiedenis, theologie en archivistiek studeerde, en werkzaam is als gemeentesecretaris, heeft een mooi boek geschreven. De bundel is overigens een nevenproduct van zijn studie naar prof. Gerard Wisse. Met deze opstellen wilde hij een aantal hiaten uit de geschiedschrijving van de Christelijke Gereformeerde Kerk opvullen. Het boek telt talrijke foto's van personen uit de beschreven periode, en bevat ook een persoonsregister.
D.J. Steensma, Feanwâlden
Naar aanleiding van: C.M. van Driel, Consolidatie en crisis. De Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918 en 1945. ADChartas-reeks 33, De Vuurbaak: Barneveld, 2018, 278 blz., €22,50, ISBN 978 90 5560 537 8.