Jezus noemt in zijn bergrede zes opvallende tegenstellingen. Daarbij haalt Hij eerst een regel uit de traditie aan. Daartegenover stelt Hij dan zijn eigen woord: 'Maar Ik zeg u …' Tot nu toe zijn in ons kerkblad vijf antithesen besproken. Deze week komt de zesde en laatste antithese aan de orde, waarin Jezus zijn discipelen wijst op liefde voor vijanden (Mat.5,38-42).
Opnieuw begint Jezus met een uitspraak uit de oude joodse traditie. Iedere jood was daarmee bekend: U zult uw naaste liefhebben. De traditie ontleende dit woord aan het Oude Testament. Daar heeft het een afgebakende betekenis. 'Naaste' wijst op mensen uit het eigen volk: je moet je volksgenoot liefhebben.
Het boek Leviticus, waarin dit woord voorkomt (19,18) maakt dat concreet: God verbiedt wraakzucht en haat tegenover volksgenoten. Niet dat dan aan het recht moet worden voorbijgegaan. Heeft een volksgenoot schuld op zich geladen, en is die schuld duidelijk, dan moet de schuldige openlijk worden terechtgewezen. Maar daarbij moet degene die schade heeft ondervonden, vrij blijven van haat (19,17). Dat geldt dus in déze specifieke betekenis: je mag geen haat koesteren als je volksgenoot je persoonlijk kwaad heeft gedaan.
Afstand
Jezus wijst op nog een andere bepaling uit de traditie, namelijk dat een Israëliet zijn vijand moet haten. Deze bepaling staat niet in het Oude Testament, maar heeft wel een plaats in de traditie gekregen. Met 'haat' is bedoeld dat je afstand moet houden. 'Haten' betekent zoveel als: geen omgang hebben met. Zo kan bijvoorbeeld een man zijn vrouw 'haten'. Dan wil dat niet allereerst zeggen, dat de gevoelens van de man zich tegen de vrouw keren. Het zegt wel dat hij haar wegstuurt, en dat hun huwelijk beëindigd is. Hij doet afstand van haar.
Afstand houden tot mensen uit andere volken was in de wereld van het Oude Testament heel begrijpelijk. God zei toch duidelijk dat de Israëlieten geen omgang mochten hebben met volken die andere goden dienden? Zij moesten zich daarvan afkeren, hoewel van het ene volk meer dan van het andere.
Jezus stelt daar zijn woord tegenover. Dat woord markeert een duidelijke tegenstelling: 'Maar Ik zeg u …' De Heiland markeert een tegenstelling met de traditie. De reden daarvan is dat zijn komst de situatie in de wereld fundamenteel heeft veranderd. Deze situatie staat vanaf dat moment in het licht van zijn heerschappij. Dat licht schijnt ook over de geboden van het Oude Testament. Het gebod om afstand te houden tot andere volkeren was goed, in die concrete situatie. Maar sinds de komst van Christus moet over de volken toch ook meer worden gezegd.
Achtergrond
De achtergrond daarvan is als volgt: Israël heeft niet gebracht wat nodig was, namelijk heil voor de volken. Maar Christus heeft dat heil gebracht. Hij is de volmaakte zoon van Israël. Hij heeft gedaan wat Israël moest doen, maar niet kon doen vanwege zijn zonde. Hoewel Israël zijn roeping in de wereld niet kon waarmaken, wilde God toch door zijn uitverkoren volk zijn heil in de wereld brengen. En dat deed Hij uiteindelijk doordat Hij zijn Zoon geboren deed worden: de volmaakte zoon van Israël. De geschiedenis van Israël kwam in Christus tot haar doel. Een nieuw hoofdstuk werd geopend, het hoofdstuk na de komst van Christus. Daardoor staan wetten en regels van het oude Israël in een ander licht.
Het oude Israël was een natie. Die natie werd voortdurend bedreigd door andere volken. Daarom moest zij afstand houden. De grens moest worden bewaakt. Alleen Israëlieten hadden toegang tot God. Zij hadden toch het heiligdom in hun midden?
Maar in Christus is de grens tussen het oude Israël en andere volken weggevallen. Het voorhangsel in de tempel is gescheurd. In Christus is het koninkrijk van God gekomen. De toegang is in Christus vrij, voor jood en niet-jood. De tussenmuur die scheiding maakte, is afgebroken. Niet alleen joden kunnen door het geloof in Jezus burgers worden van dat koninkrijk van God, maar ook niet-joden.
Nieuwe tijd
Juist omdat die nieuwe tijd is aangebroken, is er een andere houding mogelijk tot niet-joden. Liefde kent wat dat betreft geen grens. Deze richt zich niet tot de eigen groep. Jezus liet dat duidelijk zien in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Barmhartigheid strekt zich uit over de grenzen van het eigen volk. Voor de joden in die tijd lagen deze beide woorden heel ver uit elkaar: 'liefde' en 'vijand', maar Jezus voegt ze samen.
Deze uitbreiding van de kring van naasten wekt bij mensen van nature weerstand op: liefde voor een 'vijand', voor iemand die niet bij ons hoort. Deze weerstand verdwijnt niet vanzelf, maar kan alleen maar worden weggenomen door de Geest van God. De Geest geeft inzicht in de wil van God, en maakt de zijnen bereid die wil te doen.
Met liefde bedoelt Jezus niet dat we warme gevoelens zouden moeten koesteren jegens iedere naaste. Hij eist daarmee niet dat we sympathie voor hen krijgen, of zelfs van hen moeten gaan houden. Hij bedoelt ook niet dat we geen scherpe woorden zouden mogen spreken, en geen verwijten mogen maken aan het adres van diegenen die ons kwaad doen. Deze liefde heeft een diepere betekenis.
(volgende week het tweede en laatste deel)
D.J. Steensma, Feanwâlden