Elk jaar wordt binnen onze kerken een Vormingscursus georganiseerd. Dit jaar is onder meer ook nagedacht over het boek van de Handelingen der Apostelen. Een van de belangrijkste thema’s in dit bijbelboek is de vraag hoe gelovigen uit de heidenen werden opgenomen in de christelijke gemeente. Deze week het tweede deel van het genoemde thema.
Het is wonderlijk, te ontdekken hoe de verdrijving van de Griekssprekende gelovigen uit Jeruzalem
de aanzet blijkt te zijn tot bijzondere missionaire activiteiten.
Antiochië
Lukas bericht dat er van de uit Jeruzalem gevluchte gelovigen uiteindelijk aankomen in Antiochië (Syrië),
een stad met een grote joodse gemeenschap. De messiaanse gelovigen trekken de stad in om het Woord van God te spreken, maar houden daarbij nadrukkelijk de grens aan tussen joden en heidenen. Echter, er zijn er - missionair gedreven - die deze grens overgaan en Jezus prediken aan Griekssprekende heidenen (Hand.11,19-20).
Velen van deze mensen zullen hebben behoord tot de grote groep zogenaamde godvrezenden, dat wil zeggen heidenen die geïnteresseerd waren in de godsdienst van Israël, maar niet werkelijk toetraden door middel van besnijdenis.
En juist bij deze groep liggen er voor de Griekssprekende gelovigen uit Jeruzalem grote mogelijkheden met
hun prediking van Jezus. Immers, bij de verkondiging van Gods genade in Christus valt elk onderscheid naar afkomst en sociale status weg. Slechts een oprecht geloof in de Here Jezus is genoegzaam om te kunnen toetreden als volwaardig lid van de nieuwe gemeenschap (Gal.3,28). Voorwaarden worden niet gesteld.
En het wonder geschiedt: een groot aantal mensen komt tot geloof (Hand.11,21).
Het is niet verwonderlijk, dat door de toeloop van zovelen in de stad de nieuwe beweging niet verborgen blijft.
Juist in het toetreden tot de gemeente van gelovigen uit de besnijdenis, maar tegelijk vanuit de kring van
de heidenen die daarbij niet gedwongen worden tot de besnijdenis, maakt de bevolking van de stad duidelijk dat het hier om een van de synagoge onderscheiden, bijzondere sekte gaat. Ze kunnen voor deze mensen geen andere naam bedenken dan die hun gemeenschap kenmerkt: ‘christianen’, dat is: aanhangers van Christus (Hand.11,26).
Apostelconvent
Ook de moedergemeente in Jeruzalem bereiken de berichten over het wonderlijk ontstaan van een gemeente
in Antiochië. En, zo vermeldt Lukas, dat roept zeker bij een deel van de gemeente grote vragen op.
Het zijn met name diegenen in de gemeente die ijveren voor het ernstig naleven van de wet van Mozes, die bezwaar maken tegen de opname van heidenen in de gemeente van Christus, zonder besnijdenis (Hand.15,5).
Een prediking als van Paulus onder de heidenen van behoud ‘door het geloof alleen, zonder de werken van de Wet’, roept in de gemeente van Jeruzalem heftig verzet op (Hand.21,18-26).
En overal duiken deze ‘ijveraars voor de wet’ op en laten ze van zich horen. Het apostolaat van Paulus wordt er ernstig door in diskrediet gebracht (Gal.2,1-10).
Zo verschijnen ze ook in de gemeente van Antiochië, en wordt de gemeente in grote onrust gebracht door de
opvatting dat tot behoud ook de gelovigen uit de heidenen zich dienen te laten besnijden (Hand.15,1).
Als daardoor een niet gering conflict ontstaat, besluit de gemeente een afvaardiging naar Jeruzalem te sturen om met de broeders daar het ingrijpende meningsverschil tot een oplossing te brengen.
Tijdens de vergadering waarin de afgevaardigden uit Antiochië met de broeders uit Jeruzalem spreken over de voorwaarden waaronder de heidenen kunnen worden opgenomen in de christelijke gemeente, lopen de meningsverschillen hoog op.
Oplossing
Wanneer de vergadering dreigt te ontsporen in een heftige woordenstrijd, wordt een oplossing gevonden
door het optreden van Jakobus, de broer van Jezus. In zijn autoriteit als leider van de gemeente van Jeruzalem,
stelt hij nadrukkelijk Israël voorop in de bediening van het heil van God in Jezus Christus. Hij laat vanuit de
Schriften zien, dat God bezig is zich een volk te verzamelen, door de heidenen tot Zich te trekken en hen
te laten delen in het heil, dat Hij bereid heeft voor zijn verbondsvolk Israël.
Het daarmee verbonden voorstel van Jakobus de gelovigen uit de heidenen geen last op te leggen door geboden die de HERE speciaal met het oog op Israël heeft gegeven, vindt algemeen gehoor in de vergadering.
Dat betekent concreet voor de gelovigen uit de volken vrijheid van de besnijdenis en overige joodse leefregels. Op deze wijze wordt de ruimte geschapen voor het samenleven van gelovigen uit Israël en uit de volken in de ene kerk.
Wel wordt tevens besloten dat de heidenchristelijke gemeenten zich zullen houden aan de regels die God in Leviticus 17 en 18 aan zijn volk heeft gegeven, en die ook van toepassing zijn op de vreemdelingen onder Israël, zoals verontreiniging door de afgoden en alles wat met de afgodendienst van doen heeft, door het bewaren van de reinheid van Gods volk in zaken van seksualiteit, het afzien van eten van vlees van gestikte of gewurgde dieren en het gebruik van bloed. Dit besluit wordt aan de gemeente van Antiochië meegedeeld.
Catastrofe
In hoeverre dit besluit een definitieve oplossing heeft gebracht in de controverse met betrekking tot de toepassing van de wet van Mozes op de gelovigen uit de volken, mag worden betwijfeld. Er zijn allerlei aanwijzingen in het Nieuwe Testament die daarop duiden. De brief van Paulus aan de Galaten is daarvan een duidelijk bewijs (1,6).
Echter, door de catastrofe in het jaar 70 na Christus – de verwoesting van Jeruzalem, die ook aan de gemeente van Jeruzalem niet is voorbijgegaan – is het primaat onder de christelijke gemeenten als vanzelf verschoven in
de richting van de overwegend heidenchristelijke gemeenten. En zo is de strijd inzake de toepassing van de regels en wetten van Israël op de gelovigen uit de heidenen als vanzelf geluwd.
R. van de Kamp, Hoogeveen