Daar hangt Hij, bloedend en lijdend aan het kruis. Het eindpunt van een weg vol martelingen. Hij werd bespot en bespogen, beschimpt en gegeseld, verloochend en verraden. En zoals tijdens zijn hele leven, was Hij omringd door het volk. ‘En het volk stond toe te kijken’.
En dan zijn er nog de soldaten, de farizeeën en de Schriftgeleerden, en dicht bij het kruis de vrouwen, de Maria’s en Johannes, en ergens zal ook wel Simon van Cyrene hebben gestaan. Allemaal staan ze daar met hun eigen gedachten en emoties.
Zijn vijanden zijn vooral tevreden, eindelijk hebben ze hun zin. Nog net voor het feest gelukt. Hoog tijd dat deze ‘gevaarlijke verleider’ wordt uitgeschakeld. De soldaten laat het onverschillig, ze hebben hun werk gedaan. O ja, nog even die kleren verdelen en dan op naar de kazerne, lekker eten en uitrusten. Op die ene na dan, die hoofdman over honderd, die op het laatste nippertje ziet wie hij voor zich heeft. Hij verheerlijkt Hem onmiddellijk en belijdt: Werkelijk, deze Mens is Gods’ Zoon.
De vrouwen staan neergebogen en terneergeslagen. Jezus’ moeder, zijn tante en twee andere Maria’s, wie kan hun pijn en verdriet beschrijven? Simon van Cyrene staat nog op adem te komen. Wat was dat kruis verschrikkelijk zwaar! Met Jezus verliezen ze alles.
En hoor die medegekruisigden. Misdadigers worden ze genoemd en vast niet zonder reden. Een van hen blijft tot zijn laatste adem Jezus bespotten. Die andere doet het aanvankelijk ook maar hij loopt vast. Er dringt bij hem een niet te stuiten besef door: wij ontvangen straf overeenkomstig wat wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. ‘Heere denk aan mij…’
Wie zeggen de mensen dat ik ben?
Wie is Jezus? Daar is heel veel over geschreven en veel over gezegd. In de eerste plaats door de Heiland zelf in Zijn ‘Ik ben’ uitspraken. ‘Ik ben de weg de waarheid en het leven’. ‘Ik ben het waarachtige brood dat uit de hemel is neergedaald. ‘Ik ben het licht der wereld’. ‘Ik ben de deur’. ‘Ik ben de goede herder’. ‘Ik ben de ware wijnstok’. Jezus heeft ons niet in het ongewisse gelaten. Hij is het. Hij is de Messias, de Gezalfde die komen zou.
Ook zijn volgelingen hebben door de eeuwen heen veel over Hem gezegd. De eerste en kortste belijdenis stamt uit het prille begin van de kerkgeschiedenis. De Ichthus belijdenis: ‘Jezus Christus Gods Zoon Zaligmaker. Iets later begon men een uitgebreidere belijdenis te formuleren die uitmondde in de Twaalf Artikelen van het geloof. In verband met afwijkingen van de Schrift moest telkens gezocht worden naar een antwoord op de vraag, ‘Wie is deze’.
Er is veel gestreden en er zijn ook verwijderingen ontstaan door te precies te willen formuleren. Vooral over de verhouding tussen Jezus’ mens-zijn en zijn goddelijkheid was veel onenigheid. Gods Zoon en Zoon des mensen.
De Twaalf Artikelen zijn wat dat betreft beknopt. Hij wordt er ‘de enig geboren Zoon, onze Heere’ genoemd. Na Zijn ontvangenis door de Heilige Geest, wordt een grote stap genomen naar het eind van Zijn leven, ‘Die geleden heeft...’ ‘Opgestaan van de doden (…), opgevaren ten hemel vanwaar Hij komen zal…’. Belangrijk is wel om ons te realiseren dat de Twaalf Artikelen in de ‘ik-vorm’ geformuleerd zijn. ‘Ik geloof…’
En wie zegt u dat Ik ben?
Daar hangt Hij, bloedend en lijdend aan het kruis. Hij wordt omringd door mensen. Lastige vraag: waar staan wij in dat geheel? Rembrandt heeft het goed gezien toen hij zichzelf portretteerde op het schilderij ‘De kruisoprichting’. Hij staat daar met zijn schildersbaret op aan de voet van het kruis. Eigenlijk is het een immens groot portret, want wij staan er allemaal op. De hele mensheid en ook ik. ‘Want dit is al geschied, eilaes!, om mijne sonden’, zo luidt de laatste zin van het gedicht ‘Hij droeg onze smerten’ van Jacobus Revius. De eerste regel van het gedicht is ook al sterk: T’en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U cruysten. Hij wilde krachtig benadrukken dat het hier de hele mensheid betrof. Alle omstanders moeten een antwoord vinden op die vraag: wie is Hij?
Die kleine, heftige, fundamentele discussie daar in het gebied van Caesarea Filippi, tussen Jezus en de discipelen, herhaalt zich voortdurend. ‘Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’ ‘Maar u, wie zegt u dat Ik ben?’
Jezus heeft over zichzelf gesproken. De kerk heeft Hem beleden. Blijft nog de vraag: wie is Jezus voor ons. Lastige vraag als hij zo dichtbij komt. We praten toch liever wat in algemeenheden. Natuurlijk, we geloven in Hem, maar meer zeggen wordt moeilijk.
Onlangs wandelde ik met een jongen. ‘Wat geloof jij nu?’, vroeg ik. ‘Nou, ik geloof net als de meeste mensen bij ons in de kerk. Ik geloof dat God de Schepper is en ik geloof dat Jezus voor mij aan het kruis gestorven is.’ ‘Heb je je leven ook aan Hem gegeven?’ Hij leek even van de vraag te schrikken, maar antwoordde toen eerlijk: ‘Nee, dat is weer wat anders.’ Pijnlijk, Jezus is niet zijn Heer.
De belijdenis van de aanvankelijk ongelovige Thomas was minstens zo krachtig als de belijdenis van Petrus. Toen Thomas Jezus’ wonden had aangeraakt riep hij het uit: ‘mijn Heere en mijn God’. Wat een samenvatting. Alles lijkt er mee gezegd. Als dit je belijdenis is, dan is Jezus alles voor je. Verlosser, Overwinnaar en Leidsman. Dan kun je zeggen: ‘Hij is mijn verlosser. Hij is de Overwinnaar in mijn leven. Hij is de Leidsman en de Voleinder van mijn geloof. Hij is mijn Heere en mijn God.’
Krijn de Jong, Urk