Een liturgie zonder lied is als een vogel zonder vleugels. Met andere woorden: in een eredienst waarin geen plaats is voor de zingende gemeente, wordt iets wezenlijks gemist.
‘Lofzang is geen luxe’, aldus dichter-dominee Willem Barnard in zijn gelijknamige boekje uit 2005. Tot zijn verwondering had hij ontdekt dat in Psalm 117 met betrekking tot het zingen de gebiedende wijs wordt gebruikt: ‘Looft de Heere, alle gij volken, prijst Hem, alle gij natiën.’ Barnard: ‘Het is niet alleen toegestaan, het wordt niet alleen aangemoedigd, het geldt als plicht!’
Deze oproep staat natuurlijk niet alleen in Psalm 117. Overal in de Psalmen en ook elders in de Schrift is er voortdurend de oproep om de Heere te loven, Zijn Naam groot te maken en Hem aan te roepen in klacht en jubel.
Aan die oproep wordt in de Bijbel ook op allerlei momenten gehoor gegeven. Mirjam en Mozes zingen een loflied als Israël droogvoets door de Schelfzee is getrokken (Ex.15). David installeert een compleet levietenkoor dat bij de ark in Jeruzalem de dagelijkse lofzang gaande moet houden (1Kron.16). Zacharias, Maria en Simeon zingen hun lied over het heil dat God in de komst van Zijn Zoon teweegbrengt (Luk.1-2). Jezus zingt met Zijn leerlingen de lofzang (Ps.113-118) bij het paasmaal (Matth.26). Paulus en Silas zingen Gods lof in de gevangenis in Filippi (Hand.16). En last but not least: de overwinnaars aan de glazen zee zingen het lied van Mozes en het lied van het Lam (Openb. 15).
Verstomd
In navolging van deze Bijbelse voorbeelden heeft de christelijke gemeente in haar samenkomsten eigenlijk altijd een plaats ingeruimd voor het lied. De Romeinse gouverneur Plinius de Jongere, die in Bithynië (Klein-Azië) is gestationeerd, rapporteert bijvoorbeeld al aan het begin van de 2e eeuw aan keizer Trajanus over christenen in zijn provincie dat zij tijdens hun samenkomsten met elkaar voor Christus een ‘beurtzang’ zingen ‘als voor een god’. Augustinus is aan het eind van de vierde eeuw, als hij bij bisschop Ambrosius in Milaan in de kerk komt, diep onder de indruk van het gezang van hymnen tijdens de diensten. En een jongeman uit Antwerpen die een tijdje als asielzoeker in Straatsburg had verbleven, schrijft in 1545 in een brief hoe ‘heerlijk en aangenaam’ het psalmzingen in de Franse vluchtelingengemeente daar was.
Uiteraard zijn er tijden geweest dat de zang van de gemeente verstomd was of nauwelijks aandacht kreeg. In de middeleeuwen is het zingen tijdens de misliturgie grotendeels uitbesteed aan de geestelijkheid. De liturgie die Farel - de voorloper van Calvijn - in 1533 in Genève introduceert kent wél het gebed, de Schriftlezing, de preek en de wetslezing, maar geen gemeentezang. En nog heden ten dage kan een kerkenraad als beleid hebben dat er bij begrafenisdiensten niet gezongen mag worden.
Dat neemt niet weg dat de christelijke gemeente allerwegen en in alle eeuwen haar roeping heeft verstaan om de lofzang gaande te houden, of de gemeente in tijden van reformatie of reveil het lied opnieuw op de lippen te leggen.
Psalmen en gezangen
Dat ging niet altijd zonder strijd. Want als je het erover eens bent dát er gezongen moet worden tijdens de eredienst, dan is de volgende vraag wát de gemeente dan moet zingen.
De opdracht van Paulus (Ef.5,19; vgl. Kol.3,16) om onder elkaar te spreken in ‘psalmen, lofzangen en geestelijke liederen’ lijkt eenduidig, maar is in de praktijk vaak aanleiding geweest voor sjibbolets. Want doelt Paulus hier op verschillende soorten psalmen (zoals de kanttekeningen bij de Statenvertaling voorzichtig suggereren), of wordt hier ruimte geboden voor alle mogelijke liederen: oudtestamentische psalmen, Schriftberijmingen, hymnen, vrije liederen?
Feit is dat de christenen in de Vroege Kerk niet alleen psalmen zingen; denk aan Plinius en Ambrosius. En ten tijde van de Reformatie ontstaan naast psalmberijmingen ook allerlei andere liederen; denk aan Luther en Martin Bucer. Zelfs in de traditie van Calvijn, die het primaat van de psalmen bepleitte, is altijd enige ruimte geweest voor liederen die niet rechtstreeks uit de Schrift komen; denk aan de ‘lofsanghen’ in het psalmboek van Datheen (1566) en de collectie ‘Eenige Gezangen’ in de Staatsberijming van 1773.
Niettemin kent ons land een heuse gezangenstrijd, die zelfs mede aanleiding was voor de Afscheiding in 1834. En ook vandaag de dag kan het er heftig aan toe gaan in discussies over het al dan niet invoeren van gezangen en (opwekkings)liederen in de dienst. Het blijkt niet om het even te zijn wat de gemeente op zondag op de lippen gelegd krijgt. Velen voelen aan dat er een direct verband is tussen wat er van de kansel klinkt en wat de gemeente zingt, en omgekeerd. Godsbeeld, mensbeeld, gemeentevisie: die komen niet alleen in de preek maar net zo goed in het kerklied tot uitdrukking.
Heidens orgel
En dan de vraag hóé er de eeuwen door gezongen wordt. David laat Asaf, Heman en Jeduthun met harpen, citers, cimbalen en trompetten voor de ark musiceren (1Kron.16). Jezus zingt de lofzang waarschijnlijk op een reciterende manier, onbegeleid (Matth.26). De zangers aan de glazen zee hebben citers in hun handen (Openb.15).
Christenen in de eerste eeuwen zijn huiverig voor het heidense orgel en zingen daarom onbegeleid. Gedurende de middeleeuwen gaat de geestelijkheid in de misliturgie meerstemmig zingen en doet het orgel toch zijn intrede. Calvijn is echter fel gekant tegen meerstemmigheid en orgelgebruik en laat de kinderen bij de a capellazang van de nieuwe psalmen het voortouw nemen.
In ons land krijgt de voorzanger de leiding tijdens de gemeentezang, totdat in de zeventiende eeuw de roep steeds luider wordt dat het stichtelijker is om de orgels die toch al in de kerk hangen het vaak erbarmelijke zingen van de gemeente in goede banen te laten leiden.
Inmiddels kennen we in christelijk Nederland behalve de voorzanger en de organist ook de pianist, de leadzanger, het combo, de band, het koor, de cantorij en hoe de muzikanten en musici zich verder ook mogen noemen. De kerkzang, die eeuwenlang tamelijk uniform en homofoon was, is veelvormig en polyfoon geworden.
Nooit onderbroken
Hoe men ook denkt over al deze ontwikkelingen, feit is dat de lofzang gaande gehouden is en wordt. Niet alleen in Nederland, maar ook wereldwijd. Want, zoals een lied (gezang 393 Liedboek voor de kerken) zingt: als onze beden zwijgen en hier het daglicht onderduikt, dan doet God elders weer nieuwe zangen opstijgen, ginds waar de nieuwe dag ontluikt. Zodat de dank, Hem toegezonden, op aarde nooit onderbroken wordt.
Dat is belofte en roeping tegelijk. Want de lofzang van de christelijke gemeente is geen luxe.
Jaco van der Knijff, Apeldoorn
Dr. J. van der Knijff is docent liturgiek aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn. Dit artikel is een verkorte weergave van wat dr. Van der Knijff afgelopen seizoen tijdens de CGK-vormingscursus in onder andere Drachten heeft behandeld.