In het Boek der Psalmen hebben we een collectie van 150 liederen gekregen voor persoonlijk en liturgisch gebruik. Echter, de manier waarop wij in de praktijk vaak met die collectie omgaan roept vragen op. Er valt nog wel wat te leren van andere tijden en tradities.
We zijn in onze gereformeerde traditie gewend geraakt aan het zingen van ‘versjes’. Psalm 89 vers 3, 7 en 8, staat er dan op het psalmbord. Of Psalm 25 vers 2 en 6. Hoe mooi en dierbaar die losse strofen ook zijn, we kunnen daardoor gemakkelijk de boodschap van de gehele psalm uit het oog verliezen. Dat Psalm 89 samen met Psalm 88 het dieptepunt van het Boek der Psalmen vormt, wordt niet duidelijk als je Psalm 88 nooit zingt en van Psalm 89 alleen de mooie ‘versjes’ gebruikt. En dat Psalm 25 in het Hebreeuws een prachtig acrostichon is, krijg je niet mee als je slechts een paar strofen kent.
Met lange psalmen hebben we sowieso vaak een probleem. Wie leest aan tafel heel Psalm 18 in één keer? Of de complete Psalm 78? Om van Psalm 119 nog maar te zwijgen. En wie zingt in één keer Psalm 107? Een prachtig lied, met een refrein dat viermaal terugkeert. De meesten van ons kennen alleen het vers over de scheepslieden (‘Zij, die de zee bevaren’)… Of neem Psalm 136. Het zou toch heel mooi zijn om alle strofen van dat lied in beurtzang te zingen: de mannen 26 keer het eerste deel en de vrouwen steeds in antwoord het refrein. Of andersom. Ik heb het nog nooit meegemaakt.
En dan de melodieën. We hebben vanuit de zestiende eeuw prachtige Geneefse melodieën overgeleverd gekregen. Maar een aantal daarvan ervaren we als lastig. Met als gevolg dat maar weinig predikanten bijvoorbeeld Psalm 114 op het psalmbriefje schrijven. Terwijl het onberijmd een schitterend poëtisch kunststuk betreft, met een krachtige inhoud.
Kortom, ons gebruik van het Boek der Psalmen – berijmd en onberijmd – is vaak selectief, met als gevolg dat we gemakkelijk het zicht op de hele psalm en op het geheel van het Psalter kunnen kwijtraken. Misschien kan de geschiedenis of een andere traditie ons hier iets waardevols aanreiken.
Genève
In de middeleeuwen ontstaat in de kloosters de traditie om in de getijdengebeden in een week tijd het complete Psalter te bidden. Zo schrijft bijvoorbeeld de Regel van Benedictus dat voor. Alle honderdvijftig psalmen, in het Latijn, op reciteertoon, in één week tijd.
Ten tijde van de Reformatie gaat het gewone gemeentelid de psalmen weer zingen, in de volkstaal. Nu berijmd, in strofische vorm. De Franse dichter Clément Marot maakt bijvoorbeeld van Psalm 1 een gedicht van 24 regels, dat later wordt onderverdeeld in vier strofen van zes regels. En Théodore de Bèze maakt voor het Geneefse Psalter van Psalm 119 een lied van 88 strofen van elk zes regels.
Prachtig dat de gewone man in Genève nu in zijn eigen taal de psalmen mee kan zingen. En dat kinderen de nieuwe liederen makkelijk kunnen memoriseren, omdat ze op rijm gemaakt zijn. Maar iedereen begrijpt dat het wel lastiger wordt om in een week tijd het hele psalmboek door te zingen.
Toch houdt Calvijn het idee van 'hele psalmen, alle psalmen' vast. Hij laat een schema maken waarop is aangegeven hoe in vijfentwintig weken tijd in de kerk het hele psalmboek kan worden gezongen. Daarbij gaat het in principe om complete psalmen. Alleen de echt lange worden geknipt: Psalm 18 klinkt in twee keer, Psalm 78 in vier keer, Psalm 119 in elf keer. Voor week 25 staan bijvoorbeeld de volgende psalmen op het rooster: zondagochtend Psalm 121, 122, 139 en 140, zondagavond Psalm 76, 93, 141 en 148, woensdagavond Psalm 65, 149 en 150. Dat is 78 strofen in één week! Dat zegt overigens ook iets over het tempo waarin de gemeente van Genève de psalmen zingt.
Ook in ons land is er vanaf de zestiende eeuw de traditie om in de eredienst alle psalmen te zingen; ofwel op de manier van het rooster van Genève, ofwel gewoon op rij, elke zondag (een gedeelte van) een psalm. Dit gebruik moet het echter gaandeweg afleggen tegen de praktijk dat de predikant ‘versjes’ bij zijn preek gaat zoeken – iets wat we nog steeds kennen. Zou het de moeite waard kunnen zijn om nog eens goed naar de praktijk in Genève te kijken?
Book of Common Prayer
Een tweede voorbeeld van het gebruik van hele en alle psalmen is de anglicaanse traditie. In Engeland krijgen ten tijde van de Reformatie de getijdengebeden van de kloosters een voortzetting in een dagelijks ochtend- en avondgebed. In deze gebedsdiensten wordt aan de psalmen –net als in de kloosters– een prominente plaats toegekend. In het anglicaanse dienstboek, het «cursief» Book of Common Prayer «einde cursief», zijn ze alle honderdvijftig opgenomen, onberijmd, waarbij wordt aangegeven hoe het Psalter in dertig dagen tijd moet worden ‘doorgebeden’. Op dag 1 worden bijvoorbeeld in het morgengebed de Psalmen 1-5 gelezen, terwijl in het avondgebed de Psalmen 6-8 klinken. En zo verder. Waarbij is aangegeven dat na elke afzonderlijke psalm een lofverheffing op de drie-enige God moet worden gebeden. Psalm 18 wordt in dit schema in z’n geheel gebeden, Psalm 78 ook. Alleen Psalm 119 is in vijven verdeeld. Zodoende klinken op dag 30 van de maand de Psalmen 144-150 en kan op dag 1 van de volgende maand weer begonnen worden met Psalm 1. Een rijke traditie, waaraan iedereen in z’n eigen privésituatie zo kan gaan meedoen.
Bonhoeffer
De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer laat in 1943 vanuit zijn cel in Berlijn weten dat hij iedere dag de psalmen leest, iets wat hij al jaren zegt te doen. ‘Er is geen boek dat ik zo goed ken en waaraan ik zo gehecht ben,’ schrijft hij.
In 1940 had hij in zijn bekende geschrift over de Psalmen als gebedenboek van de Bijbel al een pleidooi gehouden voor een intensief gebruik van de psalmen. ‘Want alleen door dagelijks gebruik dringt men binnen in het goddelijke gebedenboek,’ zegt hij. ‘Bij alleen maar incidenteel lezen zijn ons deze gebeden te groots in gedachten en kracht, zodat wij ons maar al te gemakkelijk tot wat lichtere kost wenden. Wie echter het Psalter serieus en regelmatig begint te bidden, zal de andere, gemakkelijke, eigen "godvruchtige gebedjes al spoedig met vakantie sturen en zeggen: ach, het is niet het sap, de kracht, de bronst en het vuur, dat ik in het Psalter vind, het is mij te koud en te hard" (Luther)’. Van een ‘bloemlezing naar eigen goeddunken’ wil Bonhoeffer niet weten, ‘want daarmee bewijzen we het gebedenboek van de Bijbel geen dienst en denken we beter te weten wat we moeten bidden dan God zelf.’
Dat is krachtige taal, die ook anno 2020 onze volle aandacht verdient.
Dr. Jaco van der Knijff, Apeldoorn
In drie artikelen geeft dr. Van der Knijff, docent liturgiek aan de TUA, een verkorte weergave van wat hij afgelopen seizoen tijdens de CGK-vormingscursus in onder andere Drachten heeft behandeld rond 'Het Boek der Psalmen: de binnenkamer van het Oude Testament'.