Dit jaar herdenken wij dat Nederland vijfenzeventig jaar geleden werd bevrijd van de macht van Nazi-Duitsland. Nog steeds zijn er onder ons die de oorlog hebben meegemaakt. De komende maanden vertellen zij ons hun verhaal. Opdat wij niet vergeten … Deze week het verhaal van Klasine Geleynse, die twintig jaar in den Haag woonde, vierentwintig jaar in Wildervank/Veendam en daarna in Veenendaal.
Toen de oorlog begon was ik, geboren in september 1937, in den Haag, dus nog geen drie jaar. Toch heb ik nog enkele herinneringen. Mijn vader had een kruidenierswinkel waar wij achter woonden. Van de eerste jaren herinner ik me de vele vliegtuigen die vooral ’s nachts overkwamen.
Dat was voor een jong kind best beangstigend. Ons gezin breidde uit, het huis werd te klein, dus werd van het magazijntje, dat toch leeg stond, een slaapkamer gemaakt. Er werden twee kribben gemaakt. Ik sliep bovenin, mijn, toen jongste, zusje onderin. Op een zondagavond ben ik uit bed gevallen. Dit moet in het begin van de oorlog geweest zijn, want er werd gezongen. Er kwamen toen nog vrienden van de kerk om te zingen. Ik herinner me nog dat iedereen kwam kijken. Ik hield er alleen een beurs oor aan over, en de schrik!
Proviandkamertje
Van latere jaren weet ik nog dat we verhuisden naar de Soestdijksekade. Ons huis in de Staverdenstraat was echt te klein! De verhuizing gebeurde met de handkar van de groenteboer op de andere hoek van de straat. Als er vliegtuigen overkwamen verscholen we ons in het proviandkamertje midden in het huis. We woonden ’s winters niet in de huiskamer, maar in de kleinste slaapkamer. Daar werd gekookt op een kacheltje dat van een bus was gemaakt. Mijn moeder kookte, samen met een tante?, elke dag een eenpansmaaltijd. Daarvan aten behalve ons gezin, enkele familieleden, een kind uit een groot gezin dat bij ons in de buurt geëvacueerd was (elke dag een ander) en een paar oude dames van de kerk. Soms mocht ik mee om dat eten weg te brengen.
Soms was mijn vader er niet. Waarom wist ik niet. Na de oorlog begreep ik dat hij als diaken kinderen van de kerk naar Nunspeet en later naar Groningen gebracht had. Vanuit het contact in Nunspeet werd er regelmatig per PTT (per rijtuig) een Veluws roggebrood bij ons gebracht. Toen hij met het kindertransport naar Groningen was, logeerde ik bij de fam. Nieuwenhuijze in de pastorie. Dat was best eng! Zij sliepen beneden achter en ik op de eerste verdieping aan de voorkant. Als ik bang was, moest ik maar naar hen toekomen. Wie doet dat als je zo jong bent? Iedere nacht werd de lucht rood gekleurd. Op een nacht kwamen ze beide naar boven rennen. Jaren later begreep ik dat er een V1 vroegtijdig ontploft was.
Drie in de pan
Wij hadden familie in het Westland, o.a. tuinders. Zo nu en dan brachten zij voor de familie groente naar ons. Wij woonden aan de vaart naar de veiling in Den Haag. Op een gegeven ogenblik mochten ze niet meer aanleggen! Dus kwam er dan een kaart met code om te laten weten wanneer ze langskwamen. Ze voeren dan heel langzaam voorbij en gooiden dan een paar kisten met bijvoorbeeld winterpeen, schorseneren e.d. op de wal. Dan moest er een man aanwezig zijn om de kisten in huis te brengen, anders was er iemand anders mee vandoor gegaan.
Op een avond kwam ik uit mijn bed, wat niet gebruikelijk was, en trof in de kamer mijn vader en een oom aan. Een paar dagen later stonden en twee Duitsers in huis. Ik zie mijn moeder nog met een kistje zitten, kennelijk met het trouwboekje. Ik begreep dat ze mijn vader zochten, keek om me heen en dacht ’pappa kan zich hier nergens verstoppen’. Als me toen gevraagd was: waar is je vader, had ik gezegd: in Rijnsburg, want daar kwam mijn oom vandaan! (Hij zat, met mijn oom, bij de buren onder de grond!)
Ook werd er de ene week bij ons en de andere week in de pastorie 'drie in de pan' gebakken voor de armsten in de kerk. Dit weet ik van huis uit en omdat ik in de pastorie logeerde.
Ook herinner ik me nog dat aan de overkant van het kanaal aan de kant van het Zuiderpark om de zoveel meter Duitse soldaten stonden om ervoor te zorgen dat er geen mensen zich in dat park verstopten.
Oranje
Op een gegeven ogenblik werd mijn school gevorderd door de Duitsers. Toen had ik maar een halve dag school, in de Roomse school. In de hongerwinter helemaal geen school. Thuis moest ik toch elke week een psalmversje leren, welke versje weet ik echt niet meer. Maar een keer herinner ik me nog goed. Toen gaf mijn moeder me op: Als g’ín nood gezeten, geen uitkomst ziet… Heel veel later begreep ik waarom!
Op 4 mei 1945 werden mijn zusjes van zes jaar en ik uit bed gehaald. Ons werd verteld dat de oorlog de volgende dag voorbij zou zijn!
Op de hoek van de straat stond nog steeds een Duitser. Heel zacht hebben we een versje geleerd:
Schildwachtje, wend je hoofd zo niet: ’t Is Oranje, ’t blijft Oranje! ’t Is Oranje, ’t blijft Oranje! Of je nu schik hebt of verdriet, toch is ’t Oranje, dat je ziet: ’t Is Oranje, t’ blijft Oranje, t’ is Oranje boven! De dag erna hosten we met vader en tantes en veel Hagenaars door het centrum van Den Haag!
Klasine Geleynse, Veenendaal