Dit jaar herdenken wij dat Nederland vijfenzeventig jaar geleden werd bevrijd van de macht van Nazi-Duitsland. Nog steeds zijn er onder ons die de oorlog hebben meegemaakt. Gedurende dit jubileumjaar vertellen zij ons hun verhaal. Opdat wij niet vergeten …
We praten met mevrouw Gatske Klomp – van Dijk. Ze is net 96 jaar geworden en bijzonder helder van geest. Haar herinneringen aan de oorlog en de bevrijding deelt ze met ons, waarvoor we haar hartelijk danken. Zo vanzelfsprekend is dat niet.
Ze geeft aan geen vervelende dingen te hebben meegemaakt en doelt daarbij op ernstige gebeurtenissen, waarvan we de verhalen kennen, zoals deportatie en moord. Ze is geen familieleden en vrienden kwijtgeraakt.
Ze is geboren in 1924 en tijdens de oorlog is ze dus 16 tot 21 jaar. Geen klein kind meer, maar ook zeker nog niet volwassen. In wat de mooiste jaren van haar leven hadden moeten zijn is het oorlog. Haar toekomstige man Albert Klomp kent ze al, maar van een gezellige verkeringstijd is geen sprake. Het grootste deel van de oorlog zit hij – weliswaar op een bekende plek bij familie in een naburig dorp – ondergedoken. Het lukt nog wel om hem op te zoeken. We vragen het toch nog: heeft u ook mooie momenten gekend in de oorlog? Het antwoord is: ‘nee’. Onvrijheid en verschrikkelijke angst beheersen haar leven. Spertijd betekent immers: ’s avonds binnenblijven, waar onvoldoende licht is om te lezen of andere leuke dingen te doen.
De oorlog breekt uit
De oorlog begint voor iedereen op hetzelfde moment. Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen. Het komt voor velen onverwacht. Ook voor de jonge Gatske. Haar moeder gaat ergens schoonmaken en komt met de boodschap thuis. Het is oorlog! Onbegrijpelijk! Hoe bestaat het! De Duitsers zijn toch onze vrienden?
Albert had altijd al zijn bedenkingen en zag het somber in, omdat hij de kranten leest, maar vóór de oorlog vindt ze dat als zestienjarige jonge meid maar doemdenkerij. Helaas heeft hij gelijk gekregen.
Wat oorlog zal betekenen weet ze niet. In haar jeugd kent ze geen angst. Maar samen met haar vriendinnen Beitske en Beppie raakt ze doordrongen van de ernst en mogelijke gevolgen: wie weet overleven we dit niet. Ze besluiten samen een foto te maken, voor later, om die herinnering aan elkaar tenminste te hebben.
Er is wel een struikelblok: de fotograaf is een NSB-er. Eigenlijk willen ze hem er niet aan laten verdienen. Toch stappen ze daar overheen en laten de foto maken.
Net als op andere plaatsen in Nederland rijden in Franeker tanks de stad binnen. De Duitsers vragen haar de weg, ze moeten naar Harlingen. In haar onschuld waarschuwt Gatske de mannen: de Dijkstraat mag je niet in hoor, dan krijg je een bekeuring! En zo stuurt ze hen de verkeerde kant op. Ze schudt haar hoofd er nu nog om. Alsof die Duitsers iets zouden geven om verkeersborden.
Een grote teleurstelling is het ook voor Gatske als ze hoort dat Koningin Wilhelmina met de regering is gevlucht. Het lijkt alsof de koningin het volk in de steek heeft gelaten. Pas later begrijpt ze dat dit wel een goede zaak is geweest.
Het dagelijks leven is ontwricht
Al snel wordt het duidelijk. Het dagelijkse leven komt stil te staan. Op de Huishoudschool waar Gatske naartoe gaat is niet veel te beleven. Ze gaat wel, maar er zijn op een gegeven moment geen materialen meer om mee te werken en zo maakt ze zonder de nuttige handwerken de school af.
Haar vader, die bouwvakker is, heeft ook al weinig te doen, omdat er niet meer wordt gebouwd.
Moeder is net als alle andere huismoeders huisvrouw en verdient dus geen salaris. Breed hebben ze het niet.
Gatske gaat aan het werk bij de banketbakker. Een goede man, betrouwbaar. Want dat leer je met elkaar wel: wie goed is en wie fout. Veel politiemannen zijn bij de NSB. Het bestuur van de stad ook. Daarvoor moet je oppassen. Haar baas is het hoofd van de gaarkeuken. Net als andere Franekers krijgt ze extra voedsel mee naar huis. Honger heeft ze gelukkig niet gekend.
(Op het internet lees je meer hierover op www.vanandel.nl: ‘De geneesheer-directeur Jacobus Cornelis Van Andel ving met zijn staf van het Psychiatrisch Ziekenhuis Franeker gedurende de oorlogsjaren vijfduizend mensen op. Met de tuinen en gaarkeuken van het voormalige Groot Lankum zorgde hij er bovendien voor dat de bevolking van Franeker geen honger hoefde te lijden. Daarnaast hield hij via de tuberculose-afdeling vele Joodse onderduikers uit handen van de Duitse bezetter.’)
Razzia’s
Om niet tewerk te worden gesteld duiken de mannen onder. Ook Gatskes vader verstopt zich van tijd tot tijd. In plaats van te worden tewerkgesteld is hij via verzetsmensen juist betrokken bij sabotage. Albert duikt al eerder onder in Schalsum, net als vele andere jongemannen, bij boeren in de buurdorpen. Duizend mannen hebben zo de oorlog overleefd.
In het begin van de oorlog is het nog niet zo erg in Franeker. De Duitse commandant is niet zo fanatiek. Later verandert dat wel en worden er razzia’s uitgevoerd. De Duitse soldaten komen ook bij Gatske thuis, op zoek naar haar vader. Die zit verstopt achterin een kast, waarin met een extra wand een schuilplaats is gemaakt. Terwijl Gatske de deur moet opendoen voor de Duitsers, verstopt haar vader zich en maakt de moeder de boel aan kant. Het bed moet immers maar door één persoon zijn beslapen, want Heit is immers weg! Gatske is op van de zenuwen en is zoals ze zelf zegt ‘kakelbont’. De Duitsers zijn spookbenauwd voor roodvonk, een besmettelijke ziekte. Ze gaan maar snel weg, zodat de kust op dat moment veilig is. Maar wát een angst heeft ze gehad.
Gatske hoort bij zo’n razzia de Duitsers wel aankomen. Ze springen aan het begin van de Vliet bij de brug van de wagens en ze hoort de laarzen met het ijzeren beslag stampen. De buurvrouw gelooft het niet, haar man vlucht niet en wordt meegenomen. Ze blijft achter met vier kleine kinderen. (Gelukkig keert hij na de oorlog wel bij haar terug!)
De anderen vluchten wel snel achterom naar de kwekerij waar ze zich kunnen verstoppen.
Ook zelf wordt Gatske betrokken bij het helpen van mensen die ondergedoken zitten. Ze weet het hoe en waarom niet, maar wordt op pad gestuurd om geld te brengen naar bijvoorbeeld Harlingen.
Hongerwinter
Tussen het moment dat het eerste dorp in Nederland wordt bevrijd op 12 september 1944 en het laatste gebied op 11 juni 1945 zitten negen maanden. Een lange tijd waarin de Duitsers zich bepaald niet gewonnen geven. In de loop van de winter wordt in Friesland duidelijk dat er in Holland honger werd geleden. Ook bij Gatske thuis merken ze dat. Twee nichten komen lopend uit Amsterdam om maar iéts te eten te vinden. In Friesland is er weliswaar tekort aan van alles, maar honger kennen ze bij Gatske thuis niet. Bij boeren kan melk worden gehaald en door wat illegaal hout te kappen is er brandstof genoeg.
Ook bij hen in huis worden oorlogsevacués ondergebracht. Een vervelende bijkomstigheid is dat die meisjes schurft hebben opgelopen, wat heel besmettelijk is.
Bevrijding
Eindelijk komt het bericht dat Leeuwarden is bevrijd. Leeuwarden is vlakbij! Het kan nooit lang meer duren dat ook Franeker wordt bevrijd. Toch duurt het nog langer dan ze verwacht. Ze verwacht te zullen juichen en zingen bij de becrijding, maar ze heeft zo’n brok in de keel, dat zingen niet lukt.
Als de bevrijdingsfeesten komen bedenken Gatske en haar vriendinnen iets leuks. Met zelfgemaakte doedelzakken nemen ze deel aan de optocht. Blij en dankbaar dat ze het alle drie hebben overleefd.
Nooit meer!
Wat houd je van de oorlog over? Wat blijft je bij? Mevrouw Klomp is duidelijk: de verschrikkelijke angst! Je kan de vrede en de vrijheid nooit zo goed waarderen als je geen oorlog hebt meegemaakt en die angst niet hebt gekend.
Ons valt op dat mevrouw Klomp door alles heen steeds door heeft gehad wat goed is en wat niet. Een dominee kan naar haar mening niet handenwrijvend zeggen dat er ‘zoveel dooien zijn gevallen bij de Duitsers’. Ook is haar opgevallen dat er Duitse soldaten waren die het allemaal net zo verschrikkelijk vonden als zij. En hoe er met de ‘moffenmeiden’ werd omgegaan was verschrikkelijk.
Heeft ze haat tegen de Duitsers gehad? Ook hierover is ze duidelijk: Nee! Wel tegen het regime, maar niet tegen de mensen.
Oorlog is zo iets verschrikkelijks. We mogen blij zijn dat we een vrij land zijn.
En die mening delen we uiteraard van harte.
Peter en Nel Noppe, Leeuwarden