Zonde uit zich niet zelden in verslaving. Een sterk handelsmerk van de duivel. Er zijn veel soorten verslavingen. De meest voorkomende zijn: alcohol, drugs, porno, gokken en gameverslaving. Ze zijn heel verschillend, maar komen toch allemaal op hetzelfde neer, ze vernietigen je leven. Ze verduisteren je relatie met God en ze vernietigen de relatie met de mensen die bij je horen. Strijd tegen verslaving is een taaie strijd. Soms denk je dat het je nooit lukt om er vanaf te komen. En toch is er goed nieuws. Goede Vrijdag en Pasen leren ons dat de duivel en duisternis niet het laatste woord hebben. Een hopeloze strijd kan veranderen in een goede strijd, een strijd die in geloof en hoop gevoerd wordt. Soms spreken mensen minachtend over verslaafden. Je kunt dat beter niet doen. Voor je het weet hebt je het over jezelf. Verslaving raakt ons allemaal. ‘Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde’(Joh.8: 34). Gelukkig zijn er om ons heen voorbeelden van mensen die ernstige verslavingen te boven gekomen zijn. Ze zijn een soort levende hoop.
Bram is zo'n voorbeeld. Hij werd in een grachtenpandje in Amsterdam geboren. Nu worden die grachtenpanden voor miljoenen verkocht, maar in de jaren vijftig waren ze in verval. Zo kon het gebeuren dat Bram met zijn familie in een grachtenpand woonde, terwijl ze geen cent te makken hadden. Wat ze hadden ging op aan alcohol. Altijd stond de tafel vol met flessen, altijd waren er gasten. En er gebeurde van alles wat niet door de beugel kon. Het was een zootje. Hier moest een kind opgroeien. Geen wonder dat het niet goed ging met Bram. Kattenkwaad werd kleine criminaliteit en erger. Hij kreeg jeugd-tbs en werd samen met zijn twee oudere broers in het jongensinternaat Hoenderloo geplaatst. Daar blonk hij uit in weglopen. Na een verblijf van tien jaar wordt hij er ontslagen. Hij gaat terug naar Amsterdam. Thuis is er weinig veranderd. Bram begint een carrière in de drugswereld en hij schopt het ver. Het kon niet veel erger meer worden toen God in zijn leven ingreep. Christenen hadden hem opgezocht en uitgenodigd. Er werd veel voor en met Bram gebeden. Op een dag wordt hij door God overweldigd. ‘Stromen van levend water man, van die golven. Ik voelde de liefde door me heen stromen.’ Dat wilde niet zeggen dat zijn leven nu gelijk op orde was. Eigenlijk brandde de strijd nu pas los. Maar Bram bleef God zoeken en de gemeenschap van christenen. Hij komt bij een charismatische gemeente terecht. Ze hebben veel voor hem betekend. De minder goeie zaken daar gingen langs hem heen. Bram had een wonderlijk talent om te onderscheiden wat goed was en minder goed. Beredeneren kon hij het niet, maar hij voelde het aan. Toen hij in Lelystad woonde kwam hij graag op Urk. Eén dienst vond hij te mager. ‘Nog effe een dienstje pikke.’ Zo ontmoetten we elkaar. Heerlijk vond hij het om gewoon in een gezin te zijn. We werden vrienden. Een paar jaar later heb ik zijn levensverhaal opgeschreven. Gebed, zingen, de christelijke gemeenschap en niet te vergeten ‘getuigen’ zijn de rode draad. Hieronder een paar fragmenten waarin we Bram volgen in zijn strijd en overwinning. Eerst in Hoenderloo. Een van oorsprong christelijk jongenstehuis. Zijn afdeling heette ‘Nijengaarde’.
‘Elke zondag moesten we op Nijengaarde naar de kerk. In een rij liepen we er naar toe. Onderweg plukten we de rozen van de struiken en zochten we op straat peuken. Met bijbelpapier gingen we dan sjekkies draaien. Uit de kerk herinner ik me nog een paar liederen. ‘
“Er ruist langs de wolken” bijvoorbeeld. Ik kom de laatste paar jaar regelmatig op Urk en daar hoor ik al die liederen weer. Er was één lied, dat raakte me enorm. “Op U mijn Heiland blijf ik hopen, verlos mij van mijn bange pijn”. Nu weet ik waarom mij dat raakte, toen besefte ik nog niet dat het te maken had met mijn eigen pijn. Ik wist niet dat al die beschadigingen die ik op had gelopen zo veel pijn deden. Als ik misbruikt was of geslagen, lag ik onder de dekens te huilen. Waarschijnlijk heb ik mijn handjes wel eens bij elkaar gehad. Ik begreep het allemaal niet zo, maar misschien heb ik in die periode wel gebeden. Ik was te jong om God te begrijpen. Maar toch was ik op zoek naar een vluchtweg. Misschien heeft de Heer toen wel mijn hart gezien, dat geloof ik wel.’
Jaren later, als Bram zich van zijn verslaving probeert los te scheuren, brengt God engelen op zijn pad. Zuster Jannie bijvoorbeeld. Bram dwong bij de psychiater een recept voor zware slaapmedicijnen af. Hij had al zo lang niet meer geslapen. Met het recept gaat hij naar de apotheek.
‘Daar stond een jonge vrouw achter de balie, Jannie. Ik kende haar toen nog helemaal niet, maar zij kende me wel een beetje. Een week eerder had ik met een scooterongeluk mijn been kapot gereden. Ik moest toen in die apotheek verband halen. Later vertelde ze me dat ze toen gelijk een sterk gevoel van medelijden had ervaren. En nu komt er weer iets wonderlijks. Iets heel moois. Ik stond daar dus voor die balie, met dat recept in mijn hand. Ze pakte het recept aan, keek er naar en toen naar mij, en zei: “Mag ik met je bidden?” Ik zeg: “Bidden? Wilt u hier midden in de apotheek met mij bidden?” “Nee,” zei ze, “we gaan wel even naar buiten, daar bij de deur.” En die vrouw ging daar zo met me bidden. Tijdens het gebed kwam er weer zo’n liefdevolle aanwezigheid van God over mij heen. Heel bijzonder.’
Als hij een tijd later in Almere woont zijn er weer mensen die naar Bram omzien. Hij was vanuit de gevangenis in een kaal huis geplaatst. ‘Ik had alleen een kistje om op te zitten.’ Als zijn vriend Evert bij geen enkele instantie iets voor elkaar kan krijgen, richt hij zelf zijn huis in. ‘Het was allemaal spiksplinternieuw.’ Maar hij krijgt nog meer.
‘Ik kreeg nog iets van Evert. Iets heel belangrijks: een bandje met geestelijke liederen van zijn koor. Dat bandje heb ik helemaal grijs gedraaid, helemaal kapot. De buren werden gek van mij. Als ik strijd had, dan ging ik keihard die muziek opzetten. En ik zong even hard mee: “Vaste Rots van mijn behoud”. Het hielp me echt. Ik moest nog groeien. Zo werkte God gewoon. Door die strijd heen, met vallen en opstaan. Soms kwamen de buren klagen, dan zette ik de muziek even wat zachter.’
Tenslotte wordt Bram vrij van zijn verslavingen. Hij gebuikte zijn vrijheid om van God te getuigen. Overal. Als hij je op zijn scooter passeerde hoorde je hem met een prachtig Amsterdams accent roepen: ‘Gods zegen.’ Tot het laatst van zijn leven vertelde hij in gevangenissen en op scholen over de liefde van God die zijn leven had veranderd. Hij getuigde tot de laatste dag van zijn leven. Zijn ziekte kon hij uit Gods hand aanvaarden. ‘Het wordt alleen maar beter.’
Ik denk terug aan de vele keren dat we samen in Amsterdam waren. Op een dag liepen we weer langs ‘zijn’ grachtenpandje. Ik keek naar boven en wees Bram op de gevelsteen. Een lam met een vaantje. ‘S. Jans Lam’ stond er op. Een verwijzing naar Johannes de Doper, die als hij Jezus ontdekt uitroept: ‘Zie het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.’ Ik hoor Bram zeggen: ‘Tjonge, dat ik dat niet eerder gezien heb.’
Krijn de Jong, Urk