Er doet zich in Jozua 22 een confrontatie voor die dreigt uit te lopen op een religieuze zuivering.
Dat is vreemd, want het begon allemaal zo mooi in het beloofde land. De Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van Manasse hadden meegevochten met Israël om Kanaän in te nemen. Toen dat gebeurd was zijn ze door Israël gezegend en uitgezwaaid. Ze zouden terugkeren naar het Overjordaanse. In vers 5 lees je hoe de meerderheid van Israël hen op het hart drukte om zich te houden aan de wet van Mozes. Nu zijn ze koud in het Overjordaanse aangekomen en het gaat helemaal mis.
Je moet de angst van de meerderheidsbroeders uit Israël willen begrijpen. Men heeft gehoord dat de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van Manasse een groot altaar hebben gebouwd. Dat klinkt niet alleen protserig, het is vooral uiterst gevaarlijk. De broeders uit Israël zijn geschokt. Daar zijn twee belangrijke redenen voor:
a. De centralisatie van het heiligdom
Ten eerste gaat dit regelrecht in tegen de Tora die de Heere heeft gegeven. In Deuteronomium 12, 5 lezen we: Naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen. De Heere had maar één plaats aangewezen, dat was de tabernakel die in Silo stond. Het altaar dat de minderheid in Transjordanië heeft gebouwd, hoort daar niet bij en het riekt naar opstand en afgoderij. Zo’n altaar bouwen is niet alleen zonde in de zin van afdwaling; het is in de ogen van de meerderheidsbroeders regelrechte rebellie tegen de Heere. Daar staat de doodstraf op.
b. De eenheid van het verbondsvolk
De tweede reden voor de angst van de broeders van de meerderheid is te verklaren uit het feit dat een zonde van opstand tegen de Heere nooit een zaak van het individu is. Het volk van het verbond is één, zoals de God van het verbond Eén is (Deut. 6,4). Als de Heere besluit om de broeders in Transjordanië te straffen, dan zal die straf heel Israël raken. De meerderheidsbroeders vergelijken de bouw van het altaar dan ook met wat gebeurd is in Numeri 25, waar we over de afgoderij met Baäl Peor lezen. Bovendien doet het hen terugdenken aan de geschiedenis met Achan, wiens hele familie stierf om zijn zonde. Je kunt het verbondsvolk niet splitsen.
Visitatie
In allerijl stellen ze een afvaardiging samen. Pinehas, de zoon van priester Eleazar, wordt als deputaat aangewezen om te gaan bekijken wat er aan de overkant van de Jordaan aan de hand is. Pinehas is jong en sterk genoeg om samen met de stamhoofden van de duizenden uit Israël te trekken richting het Overjordaanse. Hij heeft bewezen dat hij met dit soort zaken om kan gaan, want in Numeri 25 lezen we hoe Pinehas ingreep toen er gezondigd werd omdat Israël zich verbond met de afgod Baäl Peor. De woorden die in Jozua 22 gebruikt worden klinken als oorlogstaal. Waarom zo fanatiek? Omdat er nogal wat op het spel staat. Als de Transjordaniërs niet tot inkeer komen zal de meerderheid hen met de dood moeten straffen. Wat een geluk dat Deuteronomium 13, 14 voorschreef dat je in zulke gevallen van vermeende afgoderij eerst een onderzoek moet instellen!
Dringende appelzaak
De broeders van de meerderheid komen met hun afvaardiging in Transjordanië aan en ze leggen zonder omwegen hun angst op tafel. Ze zeggen: ‘We spreken namens heel Israël, waarom hebben jullie trouwbreuk gepleegd door een altaar voor jezelf te bouwen? Kennen jullie de gevaren van afgoderij niet en de straf die de Heere over heel Israël zal laten komen?’ Het is opmerkelijk dat hun verwijt van onreinheid inclusief is. Ze plaatsen de minderheid niet buiten het verbondsvolk, maar ze leggen hen de onmogelijkheid van acceptatie voor. Tegelijk kunnen ze op geen enkele manier leven met trouwbreuk en ongehoorzaamheid tegen God(s openbaring). Vandaar het scherpe oordeel.
Rechtzinnig revisieverzoek
De minderheidsbroeders horen die vraag en ze schieten niet in de verdediging. Ze erkennen het probleem van de meerderheid en beginnen hun antwoord bij de Heere. Het onderwerp van hun antwoord begint met de God der goden Die er Getuige van is dat het altaar niet als daad van opstand gebouwd is.
De reden voor de bouw van het grote altaar blijkt samen te hangen met het hart van de dienst aan de Heere. Had God niet gezegd dat ze de dienst aan Hem moesten inscherpen bij hun kinderen (Deut. 11, 18v.)? De Transjordaniërs hebben met bezorgdheid het gebied gezien waar ze na de veroveringen aankwamen. Ze hadden het als erfdeel van de Heere ontvangen, maar ze zagen ogenblikkelijk ook een paar problemen. De Jordaan maakt een fysieke scheiding in het beloofde land en bovendien is Silo ver weg. In die omstandigheden kunnen hun kinderen gemakkelijk een cultuur ontwikkelen waarin ze meekrijgen dat de dienst aan de Heere er niet zo toe doet. De tabernakeldienst is meer iets van ‘de overkant’, het hoort bij het ‘echte verbondsvolk’. Het gevoel van tweederangs burgerschap is fnuikend voor de volgende generaties die moeten leren om de Heere te dienen. Die bezorgdheid brengt de broeders ertoe om de dienst aan de God der goden zichtbaar te maken middels een groot altaar. Ze lijden niet aan megalomanie, maar ze willen zichtbaar maken dat de Heere de grootste is. Het altaar blijkt geen daad van opstand te zijn of een manier om voor het eigen gewin vruchtbaarheid van afgoden af te dwingen. Integendeel, de dienst aan de Heere blijkt het middelpunt van hun handelswijze. Het altaar is een evenbeeld van het origineel om de dienst aan de Heere niet te verwaarlozen. Zo kunnen ze in hun eigen context de dienst aan de Heere door laten gaan. De broeders worden uitgenodigd om met nieuwe ogen naar de situatie te kijken en hun motivatie te bezien.
Getuigenverslag
Als de meerderheidsbroeders de werkelijke reden zien, stellen ze zich tevreden met het antwoord. Ze reizen terug naar Kanaän en brengen in Silo een rapport van hun gesprekken uit. Daar wordt de reden van de bouw van het altaar aanvaard en ze loven God voor het sparen van Zijn volk (vers 33). Het meerderheidsrapport is een rapport ten leven voor de minderheid. En de minderheid noemt het altaar daarom: ‘Getuige dat de Heere God is’. De broeders van Israël vallen niet in de handen van elkaar, maar ze vallen in Gods Hand en Hij oordeelt rechtvaardig.
Lessen voor onze geestelijke houding
Wie de botsing tussen de meerderheid en minderheid van Israël tot zich laat doordringen, ziet een aantal belangrijke lessen voor onze houding in een kerkelijk conflict. Zeker, de situatie van het altaar in Transjordanië kun je niet zomaar leggen op de vragen rond het dossier Vrouw & Ambt. Toch wil ik het wagen om een paar grondlijnen te laten oplichten die ons kunnen helpen om in een kerkelijk conflict een geestelijke houding te kiezen.
Les voor de meerderheid
Het is opmerkelijk dat de meerderheidsbroeders van Israël inclusief denken en spreken. Er is geen separatie aan de voordeur. Omdat er één God is, is er ook maar één verbondsvolk. De straf op rebellie tegen de Heere is duidelijk, maar men laat in woord en daad uitkomen dat het mes ook in eigen vlees snijdt. Een van de belangrijkste uitingen daarvan is dat men de reis naar het gebied van de minderheid maakt. Heeft men ook de oversteek letterlijk gemaakt of stond het altaar aan de westoever? De meerderheidsbroeders willen in elk geval het altaar met eigen ogen zien en de verklaring van godvruchtigheid met eigen oren horen. Zo wordt voorkomen dat men leeft met een beeld van de minderheid waarbij de context van de godsdienstige situatie niet begrepen wordt en het oordeel langs de werkelijkheid heen schiet. Vanuit Israël wordt de tabernakeldienst anders beleefd dan vanuit Transjordanië. Leven met Silo om de hoek maakt godsdienst echt anders dan wanneer je op afstand staat van het heiligdom. Door de eeuwen heen heeft het evangelie contextualisatie nodig gehad om te kunnen landen in het gebied waar het verkondigd werd. Op het zendingsveld begrijpen we dat en omdat die gebieden buiten ons gezichtsveld liggen kunnen we er prima mee leven. Nu Nederland een heidense natie aan het worden is, zullen er steeds vaker vragen over de contextualisatie van het evangelie opkomen. Om elkaar te verstaan zal daarom de Jordaan moeten worden overgestoken! Alleen een broederlijk gesprek van hart tot hart kan tot verstaan van elkaars beweegredenen leiden.
Les voor de minderheid
De minderheidsbroeders kiezen de tegenaanval niet. Ze proberen het bezwaar van de meerderheid ook niet binnen de Tora op te lossen door te zoeken naar uitzonderingen die moeten laten zien dat het toch zo ook wel kan. Nee, men erkent met de Tora, de centralisatie van het eredienst en het ene volk van God dat geroepen is om in Silo samen te komen. Wat men doet is zich in het hart laten kijken als het op de kern aankomt. Het blijkt te gaan om de dienst aan de Heere waarin de kinderen moeten worden meegenomen. De voortgang van de vreze des Heeren blijkt nauw samen te hangen met de contextualisatie van de dienst van de Heere in Transjordanië. De scheiding van de Jordaan mag geen scheiding vormen in het volk van God. Soms is een nieuwe vorm nodig om de verkondiging van het evangelie voet aan wal te geven in een bepaald gebied. Wie zulke vormen kiest zal zich in alle bescheidenheid rekenschap moeten geven van die keuze in relatie tot de vreze des Heeren. De minderheidsbroeders blijven in Jozua 22 in alle opzichten aanspreekbaar op hun trouw aan de Heere.
Loslaten en vasthouden
Ik vraag me af of de meerderheidsbroeders nou echt gelukkig zijn geweest met dat altaar toen ze terugkeerden. Ik weet het niet, maar ik vermoed van niet. Echter, op dat punt hebben zij de minderheid losgelaten en daarmee creëren ze ruimte om de Heere in Transjordanië te dienen. Zij kunnen immers naar Silo terugkeren. De Transjordaniërs moeten in hun context vormgeven aan de dienst van de Heere. Wat is dan de winst van de ontmoeting?
Men heeft elkaar weliswaar losgelaten door vertrouwen te schenken bij dat grote altaar aan de overkant van de Jordaan, maar tegelijk heeft men elkaar met die daad op een dieper niveau vastgegrepen. Er is een geestelijk bruggenhoofd gemaakt over de fysieke scheiding van de Jordaan.
De meerderheidsbroeders zijn er getuige van geweest dat de minderheid geen trouwbreuk heeft gepleegd en dat men het altaar nodig heeft om hun kinderen voor te gaan in de dienst aan de Heere.
De kerk van vandaag kent een steeds grotere interne verscheidenheid. De kerk in een stad en de kerk op het dorp verschillen steeds meer van karakter door het verschil in context. De ene provincie heeft een hoge kerkelijke dichtheid met bijvoorbeeld identiteitsgebonden scholen, terwijl de andere provincie steeds ‘witter’ wordt op de kerkelijke kaart en er nauwelijks meer medechristenen om je heen zijn. Die verschillen betalen zich soms pijnlijk uit in onbegrip voor elkaars standpunten op kerkelijke vergaderingen binnen hetzelfde kerkverband.
Een geestelijk bruggenhoofd bouwen in de kerk van de 21e eeuw vraagt om een geestelijke houding. Die geestelijke houding begint net als in Jozua 22 met de cruciale vraag of we bij elkaar het verlangen herkennen om de Heere alleen te dienen. Staat wat ik door contextualisatie als verschil zie in dienst van de verbreiding van het evangelie in de kerk en daarbuiten? Trouwbreuk laat zich niet constateren in een ogenschijnlijke afwijking van onze eigen contextuele norm. Verbondstrouw laat zich alleen vaststellen als we in de bediening van de ander de Heere in het hart van de bediening ontmoeten. Daar zullen dan ook de vragen op gericht moeten zijn. Alleen zo kan God in het midden van zijn volk wonen (vers 31).
S.P. Roosendaal, Lelystad