Misschien heb je het wel eens meegemaakt. Terwijl je onderweg bent, kom je een rouwstoet tegen. Voorop gaat de lijkwagen en daarachter een lange rij volgauto’s. Ze zijn op weg naar de begraafplaats en rijden met gepaste snelheid.
Misschien word je wat onrustig, heb je haast, je wilt door. Een rouwstoet heeft formeel geen voorrang, dus tja…, maar het zou wel respectloos zijn. Toch haal je het niet in je hoofd om op te trekken en de stoet te doorbreken, toch? Je vraagt je misschien af: vanwaar mijn ongeduld? Gaan de dingen waar wij zo druk mee zijn dan altijd voor of zou je ook eens een pas op de plaats kunnen maken wanneer je geconfronteerd wordt met het verdriet van anderen? Of – maar dat is een heel ander aspect – misschien vind je het wel heel confronterend om een rouwstoet aan te zien, word je er onrustig van, komen er allerlei herinneringen bij je boven. Misschien reed of liep je kortgeleden zelf wel in zo’n stoet. Toch blijf je staan. En dan lezen we in de Bijbel over het ondenkbare: iemand doorbreekt een begrafenisstoet en houdt de lijkbaar tegen. Dat gebeurde lang geleden, net buiten de poort van Naïn (Luc. 7:1-17).
Lijkbaar
In de tijd van Jezus was Naïn best een belangrijke stad, gelegen opzij van het meer van Galilea, tien kilometer van Nazaret. Op de foto die rond 1900 gemaakt is, is de muur nog zichtbaar met op de achtergrond de berg Tabor. Die berg staat bekend als de berg van de verheerlijking. Petrus, Jakobus en Johannes waren met Jezus de berg opgegaan en daar ontmoetten zij Mozes en Elia. En bovenal hoorden ze daar de stem van God.
Net buiten de poort van Naïn kruist de weg van een begrafenisstoet, die van een andere stoet. Aan het hoofd van de stoet die uit Naïn komt, gaat een lijkbaar met daarop een pas gestorven jongen. De andere stoet komt uit Kafarnaüm. Middenin die stoet loopt Jezus. Hij wordt op handen gedragen. Naast zijn leerlingen volgt Hem een grote menigte.
Het zal een vrolijk gezelschap zijn geweest: mensen die de boel de boel gelaten hadden om maar bij Hem, Jezus, in de buurt te kunnen zijn. Op grond van wat ze gehoord en gezien hebben, verwachten ze veel van Hem. Hij heeft immers net de slaaf van de centurio genezen. ‘Nou, iemand die dat kan, man, dat is toch uniek?’ Als Hij inderdaad de beloofde Koning van Israël is, willen ze erbij zijn. Een goede kans dat Hij de gehate Romeinen het land uit jaagt! Zo zijn ze dan enthousiast op weg naar Naïn in blijde verwachting van wat Hij daar zal doen. En dat is een heel eind, bijna tien uur lopen. Ga d’r maar aanstaan. Maar hun blijde rumoer valt opeens stil, als ze de stoet zien die hun uit Naïn tegemoetkomt. Een rouwstoet. ‘Hè, nou hadden ze net zo’n plezier.’
Het is trouwens geen stille stoet. Achter de baar schreeuwt een moeder haar verdriet uit om het verlies van haar zoon, haar enige zoon.
Verzet
Nog steeds roept zo’n overlijden verzet op. Ook als we geloven dat de dood niet bij het leven hoort, kunnen we er vaak wel vrede mee hebben wanneer erg oude mensen sterven. Maar jonge mensen? Lucas schrijft dat Jezus dichterbij komt, de lijkbaar aanraakt en zegt: ‘Jongeman, sta op!’
Hier gebeurt iets heel bijzonders: niet Hij, Jezus, staat stil bij de dood, nee, de dood moet stilstaan bij Hem. Hier zie je ook iets van de strijd tussen dood en leven, tussen de satan en God.
De toeschouwers roepen uit: ‘God heeft zich om zijn volk bekommerd!’ En daarin hebben ze groot gelijk. Als Jezus zegt ‘Sta op,’ richt de jongen zich op en begint te spreken. Daarop geeft Jezus hem terug aan zijn moeder. Hij geeft niet alleen aan een jongen het leven terug, maar ook aan een moeder haar zoon!
Toen Hij haar huilend achter de baar zag lopen, werd Hij met ontferming bewogen. Jezus zei hardop wat wij denken: dat zij eerst haar man en nu haar enige zoon naar het graf moet brengen, ervaart ook Hij als onrecht. Vergeet niet dat de zoon ook tevens de kostwinner was of binnenkort zou worden. God, die een Vader is voor wezen en een beschermer voor weduwen, herkennen we in de betrokkenheid van Jezus bij het verdriet van deze moeder.
Toch zit de vreugde van de mensen me nog niet helemaal lekker. Ze hebben gelijk als ze zeggen dat God zélf zich om zijn volk heeft bekommerd. Maar, Hij heeft zich toch alleen maar om die ene weduwe bekommerd en niet om alle weduwen, laat staan om alle mensen?
Wat moet je met dit verhaal, als je zelf een kind naar het graf moest brengen, zónder dat Jezus ingreep? Welke troost zit er in dit verhaal voor mensen die helemaal geen kind hebben om naar het graf te brengen? Die zich soms afvragen wie er naar hen om zal zien als ze oud zijn en niet meer voor zichzelf kunnen zorgen? Moeilijke vragen zijn dat. Eerlijke. Maar we mogen ze stellen.
Ontferming
In Naïn bleef die dag het graf leeg. Echter, dat graf is niet leeg gebleven. Misschien is de moeder er later in begraven en heeft haar zoon een graf naast haar gekregen toen hijzelf oud geworden was. Zo hoort het toch? Dat lege graf in Naïn zette me wel aan het denken. Want ook al is het graf waar die jongen ingelegd zou worden, niet leeg gebleven, het graf waarin Jezus, enige tijd later, zelf gelegd werd, is wél leeg gebleven. Het is een wonder dat die jongeman toen niet begraven hoefde te worden, maar het is een veel groter wonder dat die jongeman uit Nazaret wél begraven moest worden. Want Hij was niet alleen net zo sterfelijk als wij, maar ook net zo onsterfelijk als God. De paasmorgen verkondigt dat God onze dood is ingegaan, opdat wij Zijn leven zouden mogen ingaan! Op die morgen bleek het graf waar Jezus in was gelegd, leeg te zijn. Maar het was op een heel andere manier leeg dan dat graf in Naïn. Want die jongen uit Naïn was opgestaan om uiteindelijk weer te sterven. Maar Jezus is opgestaan om nooit meer te sterven. Inderdaad, de dood heeft niet het laatste woord.
Een ander aspect van deze geschiedenis is dat we in de zorg voor de weduwe de ontferming van Jezus zien. Hij werd met ontferming bewogen omdat Hij oog had voor de ellende van deze weduwe. We leren uit het evangelie dat alles wat wij aan en voor onze broers en zussen doen, we aan Jezus zelf doen. Wij kunnen Jezus niet navolgen in de opwekking van doden, maar wel in Zijn omzien naar zieken, eenzamen, rouwenden, hongerigen, kwetsbaren, vluchtelingen en oorlogsslachtoffers. Omzien naar elkaar, zoals God in Jezus naar ons omgezien heeft. Eigenlijk begint dat al bij je voordeur.
Art van der Molen, Ten Boer