Kinderen van Edom (Advent)
Advent zou een tijd van verwachting moeten zijn. Een tijd, waarin de lichtjes weer worden opgehangen. Een tijd, waarin we proberen alvast de vrije dagen rond kerst voor te bereiden. En nu klinken er uit Psalm 137 gruwelijke woorden: ?gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren?. Natuurlijk het is mijn keuze om die psalm te lezen. Maar het maakt eens te meer duidelijk wat verwachten, advent is. Isra?l was door de kinderen van Edom (Esau) in ballingschap gevoerd. Hoe konden ze in die wereld ver van de stad van vrede de liederen van God nog zingen? In die gruwelijke godverlatenheid werden de kelen dichtgedrukt door verdriet en verlangen. Diep in hun hart was nog een kleine vlam van hoop, dat de wereld ooit weer anders zou zijn. Alleen dat kleine vlammetje van hoop kun je alleen maar zien en horen in een roep om wraak. Er is dus in het duister van de wereldnacht nog een stem, die roept tot God. Dat wel, maar die stem schreeuwt om de dood van de kinderen van Edom. Helpt dat? Brengt dat de bevrijding dichterbij? Is de dood van mijn vijand tegelijk mijn vrijheid? De HERE laat dit gebed in ieder geval wel gewoon in de bijbel staan. Het mag gehoord worden, moet gehoord worden. De roep van al die mensen in de dikke duisternis van de tijd, die roepen om wraak. Wraak voor hun vaders en moeders en kinderen, die er niet meer zijn. Helpt het om te bidden voor de ondergang van jouw vijand?
Wij steken lichtjes aan, versieren onze straten en weten nauwelijks waarom we het doen. Het is onze gebrekkige manier om het duister te verjagen. Maar horen wij de roep om verlossing, de schreeuw om de dood van het kwaad? De HERE wel en komt in Christus om het duister te overwinnen.
Noordscheschut
P. van Dolderen