Van ommegang naar Paaszang
Ik kende het, maar liep er opnieuw tegen aan. Een vriend van mij verloor een kind. Een dochter, getrouwd en twee kinderen. Hoe kan dat? Een kind dat je voorgaat. De verbijstering van een vader mee te maken ont-vaderd te worden. En niet te vergeten, een moeder die ont-moederd wordt. Want er valt na de dood niet meer te vaderen. Er helpt geen lieve moedertje aan. De vragen van waarom springen je naar de keel als een leeuw. Toen dacht ik aan Troost.
Het is Stille Zaterdag. Troost nodigt Job uit met hem mee op te wandelen. Eerst gaan ze de kerk binnen. De vertrouwde kerk met die uitnodigende gebrandschilderde ramen van de goede en zorgende God, zo richting preekstoel en doopvont. Een beloftevolle opgang. Totdat Troost moet melden: Hier stond de kist met mijn te vroeg gestorven dochter. Dan verstilt en verstard alles. Dan vloekt het raam, hoe vlammend ook in de zon, getuigend van de goede God met het bestaan. Het zonlicht valt dood op de doodskist. Het donker daalt. Zo staan zij beiden. De dominee en Job en keren om naar buiten. Job wordt genodigd tot de ommegang rond het dorp. Een sluiproute is het niet. Ze botsen op het ziekenhuis dat afgebroken is. De wond van de afbraak als illustratie van het afgebroken bestaan van zoveel zieken die werden afgebroken tot stervens toe. Zelfs zonen en dochters. Een hoek om verder stuiten ze op de paviljoenenlet op het versluierde taalgebruik van gehandicapten. Geest en lichaam misvormt. Ouders die daaraan levenslang een kruis te dragen hebben. En toch ook sommige gehandicapten als kinderen zo blij met Jezus. Onbekommerd. Och, bij al het leed wensten wij ook zo te wezen. Daar mijmeren beiden, althans de ??n sprekend, de ander zwijgend en gaan hun gang. Een ommegang die uitloopt op de graven. Dat ene graf: Hier ligt ze. Dan sta je met stomheid geslagen.
Schreeuw
Maar achter de gevel van stomheid en stoerheid - je moet je immers groot houden - schreeuwt het verscheurde hart: Waarom?! Waarom?! Troost tast in zijn boek de mogelijke antwoorden af. Is het de duivel die het je aandoet, zoals het in Job en bij Job lijkt te zijn. Is het een lagere God dan de God van het Nieuwe Testament die deze dingen je leven inslingert? Is het alles slechts schijn wat hier lichamelijk geleden wordt, omdat het om het hogere van de geest gaat? Is het alles toe schrijven aan Gods voorzienigheid? Het antwoord 'God wil(de) het', doet je vloeken. In een god die mijn moeder keelkanker geeft, kan ik niet geloven, schreef Maarten 't Hart. Zo'n god is een sadist. We schrikken terug van zulks schrijven. Maar woorden en gedachten van gelijke strekking kerven zich in ons hart. Een oude man zei mij eens na het sterven van zijn vrouw: ?Dominee, nadat mijn vrouw stierf ben ik op het balkon gaan staan en heb mijn vuist naar de hemel geheven en ik heb geroepen ?waarom?!? en een vloek lag op mijn lippen?. Die schreeuw doet schrikken, maar wee hem die onmiddellijk een pleister plakt over deze open mond en wond. De schreeuw moet geuit; de schreeuw moet gehoord; al doet het pijn aan je oren.
Spreken
Vanouds zijn we gewoon het zwijgen ertoe te doen. Hoe vaak heb ik niet gehoord. Ach dominee, ik zeg maar zo "Niet klagen, maar dragen en bidden om kracht'. Bewonderenswaardig en betreurenswaardig en omgekeerd. Theologen, predikanten en pastores lopen daar zo vaak tegen aan. Wat te zeggen tot troost? Wat te geven als antwoord? Troost tast in zijn boek de antwoorden af die theologen gegeven hebben. Zeg maar, van Calvijn tot Kushner. Van de Almachtige God tot de stelling: God is ook de machteloze en lijdt mee. Maar beide wegen - en zo vele wegen - troosten niet. Je krijgt lijden en leed en God niet op ??n noemer. De vrienden van Job deden dat: Het zal wel niet om niet zijn, dat je lijdt, Job, ongetwijfeld heb je gezondigd en straft God jou. Ook dat nog te moeten denken in je verdriet: Het is mijn schuld dat ik lijd, dat mijn kind stierf! Geen wonder dat Job zich met huid en haar - voor zover hij dat nog had - verzet. Nu is het waar dat soms zonde en schuld reden zijn van ramp en ziekte - zie de plagen over Egypte, de ballingschap. Maar wie daar een systeem van maakt raakt gevangen in een mededogenloze martelkamer zonder deur en vensters. Lijden en leed hebben open einden, althans voor ons aan deze zijde van het graf. Het is zoals Paulus zegt: Wij zien als in een spiegel van raadselen.
Handwoord
Uiteindelijk is het God zelf die Job en zijn vrienden in de rede valt (Job 38-39:33). Theologen stoeien erover wat dat alles nu te betekenen heeft. De ??n wil het zien als "God verdedigt en verantwoordt zich"; een ander "God die verklaart van hoe en waarom". Maar wie goed leest vindt van dat alles niets. Met Troost mee oplopend horen we hem zeggen: "Nee, beste Job, ik ben er allang achter dat er door Gods antwoord aan jou niets is opgelost. Geen enkele vraag wordt beantwoord. Veeleer wordt jouw lijden ingevoegd bij het lijden van de Eeuwige Trouwe." Ik denk, dat we bij Job dicht in de buurt van dat mysterie zijn. Er wordt niets opgel?st. Alles wordt opgedragen" (W. Barnhard). Je kreeg geen antwoord, Job. Je vond alleen een hand-woord. Het woord van de Eeuwige hielp je om de hand op de mond te leggen. Niet je vroomheid, niet je oprechtheid, niet je goede werken voor God en mensen, maar je ootmoed alleen bracht je bij het Vaderhart van God."
Anti-woord
De ommegang op Stille Zaterdag loopt uit op Pasen. We komen de Christus tegen. Dan hebben we te bedenken, zo zegt Troost tegen Job en ons, God heeft een Zoon dood aan ziekte en zonde. Hij is het anti-woord, zijn tegenoffensief in een kosmische strijd, zijn tegen-woord na alles wat al in wet en profeten tegen de machten is gezegd. Op de wijze van Leeuw en Lam tegelijk. Wenend bij het graf van Lazarus en tegelijk bevelend: ?Ga uit!? Hij gebiedt die plaatsbekledend leed en stierf en zo de sleutel van Dood en Dodenrijk verwierf. En Troost getuigt: 'Aan deze Heiland wil ik mij toevertrouwen, in leven en sterven. Al zoekend en tastend het leven door, al kijk ik als slechtziende in de vage spiegel van het Godsbestuur, zijn liefde doet mijn duisternis opklaren. Mij is gegeven alle macht... Daar zien we soms weinig, soms niets van. Maar we geloven het met alles wat in ons is, op grond van zijn belofte en met Pasen voor ogen. Zo maken we met elkaar de ommegang, de omweg van dit aardse leven. Zo gaan we samen op huis aan. Zullen we zingen, Job, een Paaszang zingen. 'Daar juicht een toon, daar klinkt een stem', want morgen zal het Pasen zijn. Ik hoop dat ook mijn vriend verder kan.
Assen
Stoffer Otten
N.a.v. A.F Troost, Morgen zal het Pasen zijn, een rondgang om het waarom van het lijden, ISBN 90 239 1567 4. 200 pag. Prijs: ? 14,90. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer.