Ik moet vaak denken aan al die kinderen die overal op aarde meegesleurd worden. In het land waar ze geboren werden, is het niet meer veilig, en daarom zijn ze door hun ouders meegenomen op hun vlucht: weg uit de ellende, weg uit het geweld, weg uit het gevaar. Die kinderen kunnen daar niets aan doen.
Ze zijn geboren in een wereld waar het ‘hart’ uit verdwenen is. Ze leven in een wereld en in omstandigheden waarin het geen zin lijkt te hebben om te dromen, omdat de hoop waarover het in dromen gaat al kapotgeslagen werd, nog voordat er gedroomd kon worden.
We zien het gebeuren. Beschamend dichtbij. En veel mensen vragen zich af hoe je dit met God moet rijmen. Want als God dan liefde is, hoe kan dit dan gebeuren? We horen de vraag die, soms, bijna met een gebalde vuist naar boven gesteld wordt! Waar is God?
Ik moet er vaak aan denken. Maar dan komen steeds weer de regels in mijn hoofd omhoog die gezongen worden door een jongerenkoor. Ze komen erop neer dat we de vuisten niet naar God moeten ballen om Hem ter verantwoording te roepen. Want die vuist balt zich veel harder naar onszelf toe. Want, zo zingt dat jongerenkoor: wij zijn Zijn handen.
De vraag is niet waarom God het allemaal laat gebeuren! De vraag is niet waarom Hij er niets aan doet! De vraag is waarom de mensheid het allemaal laat gebeuren en er – soms – gewoon niets aan doet!
De Bijbel maakt glashelder dat God dit alles niet wil! Hij wil heel wat anders. Hij heeft Zijn Zoon gezonden om een eeuwig fundament te leggen onder de nieuwe hemel en aarde die straks komt. Waar gerechtigheid zal wonen. Die toekomst komt, zo zeker als Jezus is opgestaan.
De kerk wéét dat. Nee, de kerk kan de wereld niet nieuw maken. Maar ze kan in de wereld en aan de wereld wel laten zien, tastbaar en merkbaar, dat het ook anders kan. Dat God het anders wil! Want wij zijn Zijn handen!
‘Heilige Geest, laat de kerk zo ook kerk zijn!’
Jan van ’t Spijker, Hoogeveen