Mijn fiets en ik trokken door de nieuwbouwwijk. Alhoewel, nieuwbouw? De huizen staan er al weer meer dan 10 jaar. Toch zien ze er nog prima uit. De verf zit er goed op, de tuinen zijn ruim en op de meeste opritten staan 2 of soms wel 3 auto’s. Opeens moest ik aan de profeet Haggaï denken…
Wederopbouw en puin
Haggaï leefde in een tijd van wederopbouw. De Babylonische ballingschap was voorbij, de Israëlieten mochten weer terugkeren naar hun land. Velen hadden dat ook gedaan. Jeruzalem werd weer opgebouwd. Waar ooit puinhopen lagen, stonden nu weer huizen. “Weldoortimmerde huizen” zelfs, aldus de profeet. En daar lag nu net het probleem…
Terwijl de Israëlieten allemaal hun huisje netjes uit de grond hadden gestampt, was hun God nog ‘dakloos’, als ik het zo mag zeggen. De tempel van de Heere lag nog in puin. Ooit was er wel aan de fundamenten geklust, maar het werk was stil komen te liggen. Samaritanen uit de buurt hadden de Joden bang gemaakt. Ze hadden brieven gestuurd naar de koning van Perzië, waarin ze schreven dat de Israëlieten een opstand tegen de koning aan het voorbereiden waren (zie Ezra 4). Als gevolg hiervan was het tempelterrein nog steeds een bouwput. De mensen waren nog steeds van plan om de tempel te herbouwen, maar ze stelden het maar even uit. “De tijd is nog niet gekomen,” zeiden de mensen tegen elkaar. Dus gingen ze maar verder met hun huisje, boompje en beestje. Eerst maar eens onze eigen woning opknappen, wat zaaien en wat oogsten.
Zware tijden
De Heere protesteerde tegen deze manier van denken en doen. Hij stuurde hongersnood en economische crisis. Iedereen sloofde zich uit voor zijn eigen huis en inkomen, maar zonder al te veel resultaat: “U rekent op veel, maar zie, het wordt weinig,” sprak God (Hag. 1: 9). De boeren werkten zich in het zweet, maar de oogst was mager. De mensen kregen hun loon, maar voordat ze er erg in hadden was het geld al weer op. Het waren zware tijden.
Midden in die tijden spreekt God, via de mond van Haggaï: “Waarom [overkomen al deze dingen u]? spreekt de HEERE van de legermachten. Vanwege Mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl u zich uitslooft, ieder voor zijn eigen huis.”
Bouwvalligheid in de kerk
Toevalligerwijs (?) waren mijn fiets en ik intussen bij de voormalige vrijgemaakte kerk in de wijk beland. Die wordt nu gesloopt. Er moeten huizen voor in de plaats komen, als ik me niet vergis. Mijn gedachten gingen uit naar de kerk. Niet zozeer dit ene gebouw, maar alle kerkelijke gemeenten in ons land. Ledentallen lopen terug. De mensen die lid blijven, komen en doen - gemiddeld genomen! - ook minder. Er is zoveel werk te doen, maar voldoende arbeiders en middelen vinden lijkt soms een heidens (haha?) karwei.
Dit is natuurlijk ook volkomen logisch. We zijn drukke mensen. We hebben school en werk en sport en vrienden. En Facebook en Twitter en WhatsApp. Ons bestaan is voller en drukker dan ooit. Waar zouden we de tijd vandaan halen? Er is nog zoveel te doen. Bovendien wordt ook nu het volk van God verdrukt. Ook hier. Geloven, dat doe je maar achter je voordeur. Val anderen niet lastig met je middeleeuwse sprookjesboek en bijbehorende intolerante denkbeelden. Daarmee perk je andermans vrijheden onnodig in en ben je een struikelblok voor ‘de vooruitgang’ (wat dat ook maar wezen mag).
Wanneer je maar vaak genoeg zulke woorden hoort vallen, is het dan niet heel verleidelijk om het huis van de Heere in puin te laten liggen? Maar wat minder uitgesproken en kerkelijk betrokken te zijn? Maar eens wat vaker de Bijbel dicht te laten en de handen ook weer niet al teveel te vouwen? Er is immers ook nog zoveel te beleven en te bereiken in deze wereld. En bovendien moet het leven toch ook een beetje leuk blijven? Die tempel kan nog wel even wachten. Eerst mijn eigen huis maar eens…
Bouwen maar
Maar dat is de wereld op zijn kop. De Israëlieten zwoegden voor wereldse welvaart en werelds welzijn, maar ze bleven arm, omdat ze God welhaast letterlijk in de kou lieten staan. Zo is het nu ook. Wij kunnen grote schatten op aarde verzamelen en uitstekende relaties onderhouden met degenen die “met God en godsdienst spotten” (Ps. 1: 1 OB). Maar uiteindelijk zal ons dat niets opleveren. Wat kun je er immers van meenemen bij je dood? Laten we daarom bouwen aan een tempel voor de Heere. In ons persoonlijke geloofsleven en in de volle breedte van de “heilige, algemene, Christelijke Kerk”. Dan verzamelen we schatten in de hemel, voor dit leven en het volgende. Bouw je mee?
Alexander