Kan dat? Dat God niet luistert? Dat Hij je gebeden niet wil aanhoren? Dat Hij je niet ziet staan, ook al sloof je je nog zoveel uit voor kerk en christendom? Ook al doe en laat je nog zoveel dingen, omdat de Bijbel het zegt? Laten we maar direct tot de kern van de zaak komen: dat kan.
“Ik luister niet”
De koude rillingen lopen je door het lijf als je het eerste hoofdstuk van Jesaja (vs. 11-15) leest. Trouwe tempelgangers wordt verweten dat ze ’s Heeren voorhoven platlopen. Ongevraagd. De religieuze feesten, die zo trouw worden onderhouden door Israël, zijn Hem tot last. God haat ze. En dan… dan komt misschien wel de grootste schok: “(…) ook wanneer u uw gebed vermeerdert,
luister Ik niet”. Is dit onze God?
Het zou zomaar kunnen dat jij je hemelse Vader hier niet in herkent, dat de voorgaande alinea je choqueert. Bij God ben je toch altijd welkom? Als je tot Hem bidt, dan geeft Hij toch? Als Hem trouw dient, zal Hij je toch nooit verlaten?
Het kan ook zijn dat deze woorden van Jesaja je zo bekend voorkomen. Je voelt je van God verlaten. Och, hoe vaak heb je wel niet gebeden? Maar het was zonder resultaat. Hoeveel had je je wel niet uitgesloofd voor de kerk en in je Bijbelstudie. Je liep je het vuur uit de spreekwoordelijke sloffen. Maar toen je Hem het meest nodig had, toen was Hij er niet! Hoe kan dat?
Water bij de wijn
Het hadden zomaar de gedachten van de inwoners van Juda kunnen zijn. Vijanden trokken door het land en lieten een spoor van vernieling achter (vs. 7). De rijkdom en macht van het volk stond op het spel (vgl. Jes. 2: 7). Ze zeggen wel eens: nood leert bidden. Nou, dat zou je ook van de Judeërs kunnen zeggen. Ze werden fanatiek in de godsdienst. Nauwgezet hielden ze zich aan de feestdagen. Er werd royaal geofferd. Vers 11 spreekt over “vele offers”. En wat voor offers! Vetgemest vee en de sterkste bokken gaan op het altaar. Het zijn absoluut niet de zieke en zwakke beesten waar Maleachi het over had (Mal. 1). En dan hebben we het nog niet eens gehad over al die gebeden (vs. 15). Waarom is God dan nog ontevreden? Waarom moet zo’n godsdienstig volk het offervuur doven, de tempel verlaten en de Heere niet langer lastigvallen? Hoe kan Hij zoveel vroomheid niet verdragen?
Het antwoord is even simpel als ontmaskerend: aan de buitenkant zijn de volksgenoten van Jesaja de vroomste mensen die je kent. De kerk, of eigenlijk de tempeldienst, bloeide er als nooit tevoren. Alleen, het was slechts de buitenkant. De harten van de mensen waren leeg. Alhoewel, leeg? We lezen alleen al in de eerste hoofdstukken van dit Bijbelboek van diefstal, oplichterij, corruptie, moord, seksuele verleidingen en verdrukking van de zwakken in de samenleving. Zo was het volk geworden als wijn vermengd met water (vs. 22): het fonkelde misschien mooi rood (of wit), maar het smaakte slap en smerig.
Hemels wit en zondig zwart
Zo kan het ook met ons zijn: van buiten hemels wit, van binnen zondig zwart. We maken een klein kapitaal over naar de kerk en christelijke organisaties, we horen zondag aan zondag de meest rechtzinnige preken, we zeggen de prachtigste gebeden op en we hebben een enorme passie voor missionair christen zijn. En toch zijn we leeg van binnen. Of… leeg? Eigenlijk eerder vol. Vol van onszelf. Vandaar misschien ook wel die gebeden: God moet als een soort – vergeef me de uitdrukking – hemelse hosselaar regelen wat je hartje begeert. Vandaar misschien ook die kerkgang: zodat je toch weer een fijn gevoel over jezelf kunt krijgen. Vandaar misschien ook wel al die inzet in en om de kerk: zodat andere mensen zich kunnen vergapen aan jouw passie voor Jezus, zodat je een ereplaats krijgt in de synagoge en vele begroetingen op de markt.
Ik geef het direct toe: het zijn harde woorden die ik zojuist geschreven heb. Maar misschien herken je er toch iets in van jezelf. Dan hoop ik dat je inziet dat je zo niet voor God kunt bestaan. Dat je feitelijk niets te zoeken hebt in zijn voorhoven. Dat je “Heere, Heere” kunt roepen, profeteren en grote dingen doen voor zijn Koninkrijk, om vervolgens te horen “Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!” (Matth. 7: 21-23). Ook hoop ik dat je vervolgens wordt gegrepen door de woorden van de verzen 16-18, dat je deze toestand bij de Heere brengt. Bij Hem kun je er van gewassen en gereinigd worden, van Hem kun je leren om goed te doen. Niet maar in uiterlijke vormen, maar met heel je hart, met heel je ziel en met heel je verstand. Want is dat niet uiteindelijk het doel en de functie van alle uiterlijkheden?
Alexander Weggemans