Vraag:
Wanneer moet je iemand vergeven? Als diegene er om vraagt, of altijd?
Antwoord:
Er is geen twijfel over mogelijk dat God van ons vraagt dat wij vergevingsgezind zijn. Christus zegt heel nadrukkelijk, dat wij zelfs 70 maal 7 maal dienen te vergeven, overvloedig dus (Matth. 18:22). In Matth. 18 staat de gelijkenis van de twee schuldenaren. De ene, met de grote schuld, krijgt van zijn heer kwijtschelding. Echter, hij gunt zelf geen kwijtschelding van een kleine schuld aan een collega-knecht, maar behandelt hem hard. De heer in de gelijkenis straft de eerste schuldenaar dan alsnog: hij moet net zolang gevangen zitten totdat hij heel zijn oorspronkelijke schuld betaald zal hebben.
Vergeving verlenen is dus geen zaak van automatisme, ook niet bij God. In de verhouding tussen God en ons is het nodig dat wij onze zonden belijden (zie 1 Joh. 1:9). Verder gaat het erom dat er een vast voornemen is om voortaan de zonde(n) te laten. Berouw is ook een aspect dat genoemd moet worden: Petrus “weende bitter” nadat hij de Heere had verloochend (Luk. 22:62). Allemaal zaken die alleen in een relatie tussen God werkelijk kunnen worden.
“Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren,” leert de Heere Jezus ons bidden. Er is dus een bepaalde overeenkomst tussen Goddelijke vergeving en menselijke vergeving. God wil dat wij bereid zijn om te vergeven. Dus niet volhouden in gevoelens van wrok en bitterheid, waardoor je vanbinnen hard, koud en cynisch wordt. Maar, vergeving kan pas geschonken worden wanneer twee partijen alle pijn en schuld over en weer gaan benoemen en - zo mogelijk - werken aan het herstellen van het gedane onrecht. Vergeving moet dus plaatsvinden in het kader van een relatie tussen twee partijen. Een stap verder is dan verzoening, zodat die partijen weer samen verder kunnen, omdat door de crisis heen hun onderlinge band verdiept en versterkt is. Soms is wel vergeving mogelijk, maar is verzoening een stap te ver.
Heel mooi zie je bovenstaande elementen terug in (alweer) Matth. 18, nu vers 15-17. Christus zegt daar dat wanneer iemand tegen ons zondigt, wij hem moeten opzoeken en “bestraffen” (= vermanen, erop aanspreken). Wanneer wij hem inwinnen, dan hebben we onze broeder/zuster terug.
Dat is dus de weg die je mag gaan: de ander die je zo gekwetst heeft aanspreken op zijn gedrag. Duidelijk maken dat je er pijn en verdriet van hebt. Aangeven dat je -voor zover mogelijk- uit bent op herstel van de verhoudingen. Ook mag je benoemen dat er wat jou betreft schuld bij die ander ligt. Probeer alleen - in de stijl van Christus - het positieve en liefdevolle van jou bedoeling te verwoorden. Je bent immers niet uit op een scheldpartij, maar op heling en herstel.
En wat als die ander niet reageert? Dan is het wijs om de zaak aan God over te laten. Kom niet terecht in wrok en haat. Laat los, geef het in Gods hand. Die ander is misschien niet toe aan erkenning van de schuld. Daar is namelijk ook genade voor nodig! Wij mensen geven niet gauw thuis als we ergens de schuld van krijgen. Denk maar aan koning David, na zijn echtbreuk en de moord die hij pleegde. Hopelijk ziet die ander in de toekomst wel in van wat hij aangericht heeft, en komt hij er dan op terug...
Bron: http://www.refoweb.nl/