In het vorige artikel ging ik in op twee van de drie zaken die in de prediking van de jaren 70 opvielen. Zaken die Dr. M.H. Bolkestein vaststelde na analyse van 89 preken. Ten eerste het gebruik van oude woorden en oude voorstellingen. Ten tweede dat preken zich verengden tot het spreken over zonde en genade; alsof de Bijbelse boodschap daartoe gereduceerd kan worden. In de derde plaats stipt Bolkestein het vreugdeloze preken aan. Hij bedoelt daarmee een verkondiging waarin de hoorders veel ‘moeten’. Wordt er vandaag – wat betreft punt drie - ook op die manier gepreekt. Is de prediking vandaag nog steeds vreugdeloos omdat er zoveel moet?
Stel dat iemand vandaag 89 preken zou doorlichten op het ‘moeten’ in de prediking wat zou dan de uitkomst zijn. Lastig blijft het om dat goed te beoordelen. Zoveel kerkelijke gemeenschappen met zoveel verschillende accenten leidt dat niet tot een onoverzichtelijke analyse? Toch doe ik een poging er iets over te zeggen.
Wettisch
Bolkestein constateerde destijds: ‘…valt het op, hoe vreugdeloos vele preken zijn. Men kan ook zeggen: hoe wettisch. De ene imperatief [gebiedende wijs, N.V.] na de andere klinkt. Van allerlei moet. De gemeente wordt opgezweept. Maar van een bevrijdend mogen, van een ontspannen lachen en hopen is weinig sprake. Dat geldt van de prediking over de hele linie, van ‘rechts’ tot ‘links’.’ Het gaat daarbij om een prediking die de hoorder alleen laat. Alleen laat met de woorden van de Bijbeltekst. Die de hoorder alleen laat met zichzelf. Je komt dan terecht in opmerkingen in de preek die beginnen met het woord ‘als’: als wij ons bekeren, als wij onze zonde belijden, als wij Jezus Christus aanvaarden als onze Redder, als wij ons leven aan Hem toewijden, als wij luisteren naar zijn Woord, als wij doen wat Hij zegt.
En daar sta je (meestal zit die hoorder trouwens) dan met je ‘goede’ gedrag. Of juister: daar sta je dan met jouw gedrag dat niet goed is. Ik betrap mezelf er wel eens op dat ik het heb over ‘als je je toevertrouwt aan God’. Daar kan ook iets van wetticisme inzitten. Het blijft uitkijken.
Startpunt
Ik las onlangs in een waardevol boek van de Amerikaanse voorganger Eugene H. Peterson (geb. 1932). Het boek (The Contemplative Pastor) zette me weer eens op het spoor waarmee het in het pastoraat – en in het verlengde daarvan - de prediking dient te starten. Je zou kunnen zeggen dat hij inzet bij de ontspanning. Het is mijn job, zo schrijft hij, om er simpelweg te zijn. Leren, prediken van de Schrift zo goed als ik kan. Eerlijk te zijn tegen de mensen. Niets doen om het werk van de Geest die vormend bezig is in de weg te staan. Zo stelt hij: De opdracht is niet God iets te laten doen waarvan ik denk dat het gebeuren moet maar oog te krijgen voor wat God aan het doen is zodat ik kan antwoorden en kan gaan deelnemen en me daarin mag verheugen. Zodat – overgezet op de preek – de hoorder kan antwoorden, deelnemen en zich kan verheugen. Of – om het met Bolkestein te zeggen – ‘in het Nieuwe Testament is het geloof het gevolg van de komst en de doorbraak van Gods genade in Jezus Christus, niet de voorwaarde. De mens wordt opgeroepen om te geloven, omdat het heil is gekomen en verschenen, niet opdat het zou mogen komen en verschijnen.’
Goed spreken over God
Preken is goed spreken over God. Erop mogen wijzen wat Hij aan het doen is. Sterker nog: wat Hij al gedaan hééft. In de preek krijgen we met God te doen. Niet in de eerste plaats als dreiging. De nadruk ligt vooral op het gegeven dat we met de levende, barmhartige God te doen hebben. C. Veenhof schreef een prachtige bijdrage over Calvijn en de prediking in 'Zicht op Calvijn’ Hij citeert daarin uit commentaren en preken van de reformator waarin deze ingaat op de verkondiging. ‘Bij de opstanding van Christus uit de doden heeft God hemel en aarde bewogen. Maar Hij beweegt die ook vandaag nog. Dat geschiedt wanneer het Evangelie gepredikt wordt. Want dan ‘reformeert’ Hij de kinderen van Adam naar zijn beeld.’ ‘Als er gepreekt wordt is het alsof God zijn armen naar ons uitstrekt en tot ons zegt: ‘Komt tot Mij!’. Daarmee verklaart God dat Hij gereed is om ons met Zich te verzoenen.’ ‘Nooit wordt het Woord van God tot ons gebracht of God opent met moederlijke tederheid zijn schoot voor ons. Ja, alsof dat nog niet voldoende was, buigt God zich in de prediking laag tot ons neer om ons te koesteren even zorgvuldig als een klokhen dat haar kuikens doet.’ Een preker mag als een trotse museumdirecteur de schatten van God uitstallen. Vanuit de genade van God spreken wil niet zeggen dat er geen woord mag worden gesproken over de zonde. Dan zou er ook geen ruimte zijn om de vergeving van de zonden aan te bieden. Als we maar bedenken dat die vergeving ons wordt aangeboden door een genadige, een goede(!) God.
Heilige Geest
Als we het christendom beperken tot een vorm van ‘zo-zijn-onze-manieren’ dan is de prediker snel uitgesproken (ook al gebruikt hij nog zoveel woorden). Natuurlijk moet de ‘stijl’ van het leven binnen het Koninkrijk van God in de prediking aan de orde komen. Maar die stijl moet niet – als los artikel - gepreekt worden! Jezus Christus en die gekruisigd; daar klopt het hart van de preek. Daar zien we Gods liefde op het hoogtepunt. Mensen uitnodigen om met al hun stijlloosheid te komen naar de Heiland en Hem te volgen. Waarbij de belofte van de Heilige Geest voluit mag meeklinken! Een tekst uit de brief aan de Filippenzen trof mij, 1:3-6: Ik dank mijn God altijd wanneer ik aan u denk, telkens wanneer ik voor u allen bid. Dat doe ik vol vreugde, omdat u vanaf de eerste dag tot nu toe hebt bijgedragen aan de verspreiding van het evangelie. Ik ben ervan overtuigd dat hij die dit goede werk bij u begonnen is, het ook zal voltooien op de dag van Christus Jezus. De prediking – zo stel ik dan – als het middel dat God gebruikt om het goede werk dat Hij begonnen is af te maken. Geen ‘afstandelijk’ goed werk maar het goede werk dat bij u, bij jou begonnen is. De prediker begint niet te praten in een ruimte die gevuld is met ‘blanco’ mensen. God is bezig. Met mensen. Met de vaste kerkgangers. Met de gasten die een dienst van ons bezoeken. Met mensen die meeluisteren via internet of kerktelefoon. En Hij werkt door de verkondiging van zijn eigen woorden. Nog een citaat van Calvijn: Wanneer het Evangelie gepredikt wordt druppelt tegelijk met de stem van de prediker het heilig bloed van Christus op ons neer. Zo mogen we preken. Crisis of geen crisis in kerk en samenleving. Preken in de overtuiging dat onze God leeft én doet leven! Dat geeft vreugde, diepe vreugde.
Groningen
N. Vennik