Augustinus is bijna veertig jaar bisschop geweest in Hippo Regius, een havenstad in Noord-Afrika. Als bisschop reisde hij regelmatig naar buitengebieden van zijn bisdom. Hij heeft zo'n drieëndertig reizen ondernomen, vooral in de tijd na Pinksteren, wanneer de hoogtijdagen uit het kerkelijk jaar voorbij waren. Meer dan de helft van die reizen, achttien om precies te zijn, gingen naar Carthago.
Carthago telde in die tijd een half miljoen inwoners en was de tweede stad na Rome. In het jaar 417 heeft Aurelius Augustinus (354-430) daar een aantal preken gehouden over Romeinen 7 en 8. Deze preken zijn opgenomen in de pas uitgegeven bundel Leven in hoop. Daarnaast bevat de bundel een preek over Romeinen 11 en een vijftal preken over de brieven aan de Korintiërs. De preken die Augustinus in korte tijd achter elkaar in 417 hield, ademen een wat gespannen sfeer. De indruk bestaat dat de prediker voorzichtig wilde omgaan met de spanningen die de kerk in deze wereldstad bezighielden.
Pelagius
Enkele jaren daarvoor was in Carthago een volgeling van Pelagius veroordeeld. Diens naam wordt in deze preken niet genoemd, maar zo nu en dan wordt tussen de regels door duidelijk dat Augustinus de 'vijanden van de genade' op het oog heeft.
Pelagius was een Britse monnik die de erfzonde loochende. De mens heeft volgens hem een vrije wil: zonde ontstaat door navolging van Adam, deugd door navolging van Christus. Een deugdzaam leven maakt dat je de genade van God mag ontvangen. Daardoor kun je streven naar volmaaktheid. Mensen zouden dat ook moeten doen. Ze hebben dan niet per se genade nodig, evenmin genademiddelen.
In zijn preken blijkt dat Augustinus de werken van Pelagius kent. Maar hij gaat daarop niet rechtstreeks in. We proeven terughoudendheid. Hij wil via de preekstoel niet direct ingaan op discussies in de stad. Zijn preken zijn overigens niet gemakkelijk. Hij benoemt dat ook: 'U moet goed opletten, lieve mensen, als ik u vertel wat de Heer mij ingeeft. En wanneer u mij hier of daar ziet worstelen met een moeilijke en duistere passage, help mij dan met uw liefdevolle aandacht'.
Steeds komt in de preken de genade van God naar voren. De mens is in zichzelf zondaar. Zijn lichaam is van oorsprong niet slecht, maar door de zonde ziek gemaakt. De wet van Mozes brengt deze zonde aan het licht. In die zin is de wet van Mozes goed en heilig. Daarnaast geeft God de wet van de Geest, die ook wel de wet van geloof of genade wordt genoemd. Deze is aanvullend. Ze bevrijdt namelijk van zonde en geneest van de ziekte die daardoor is veroorzaakt.
Kromme conclusie
'Ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik': een bekende uitspraak van Paulus uit Romeinen 7. De vraag is wie hij met 'ik' bedoelt. Daarover zijn al veel discussies gevoerd. In de tijd die aan Augustinus voorafging, dachten uitleggers over het algemeen dat deze tekst spreekt over de onbekeerde mens. Deze mens is gevangen in de zonde en doet daarom niet wat hij wenst. Hij leeft onder de wet van de zonde en kan onmogelijk het goede doen.
Maar Augustinus is deze tekst anders gaan lezen. Dat gebeurde toen hij merkte dat volgelingen van Pelagius de tekst misbruikten. Dezen haakten vast aan de gedachte dat Paulus hier niet over zichzelf spreekt, maar over de onbekeerde mens. Ze konden daarmee helemaal instemmen. Want Paulus was een vrij mens, geen slaaf van de zonde meer. Hij was bekeerd. Daarom spreekt Paulus in deze tekst niet over zichzelf maar over de onbekeerde mens, die misschien wel gehoorzaam wil zijn aan God, maar dat niet kan. Vervolgens trokken de pelagianen daaruit echter een nogal kromme conclusie: er is geen erfzonde. Paulus als vrij mens deed wel wat hij wenste. Hij kon dat omdat hij vrij was van erfzonde. Zo is iedere christen vrij van erfzonde.
Toen Augustinus vernam dat de pelagianen deze kromme conclusie trokken, is hij met kracht de stelling gaan verdedigen dat Paulus in deze tekst spreekt over zichzelf. De erfzonde werkt ook in een christen door. Als christen moet je voortdurend strijden tegen de begeerte. Anders dan de traditie die aan hem voorafging is Augustinus Romeinen 7 gaan uitleggen vanuit de strijd tussen vlees in Geest, die kenmerkend is voor iedere gelovige.
Strijd tegen begeerte
Paulus bedoelt in deze tekst uit Romeinen 7 volgens Augustinus dat hij het goede niet helemaal doet: 'het goede dat ik wens, doe ik niet helemaal'. Waarom niet? Omdat er altijd een verkeerde begeerte in hem is waartegen hij moet strijden. Het kwade dat hij niet wenst maar toch doet, is de begeerte waartegen hij moet strijden. Daarmee doet hij het kwade niet helemaal: het kwade dat ik niet wens, dat doe ik niet tot zijn uiterste consequentie. In die zin klopt de tekst. Paulus is bijvoorbeeld geen ontuchtpleger, geen moordenaar. In die zin doet hij het kwade niet helemaal. Maar wel een beetje, want het begeren blijft voortdurend in hem aanwezig. Daarom kan Paulus de woorden 'ik doe het kwade' volgens Augustinus voor zichzelf gebruiken. Hij wil zeggen dat de wet van de zonde waartegen hij moet strijden, voortdurend de kwade begeerte opwekt.
Zo vat Augustinus die tekst dus op: de begeerte blijft altijd in het hart van een gelovige aanwezig. Die begeerte zal pas verdwijnen wanneer hij aan het einde van de tijden is gekomen. Dan is het woord vervuld dat zegt: 'u zult niet begeren'. Niemand die bij God is gekomen, zal meer begeren. Maar voorafgaande aan die tijd blijft de begeerte bestaan. Augustinus maakt in dat verband de vergelijking met een drankzuchtige die niet meer drinkt. Ook al heeft hij de fles afgezworen, hij zal altijd moeten strijden tegen de neiging toch weer naar de fles te grijpen. Zo moet ook elke christen steeds strijden tegen de begeerte. Hij mag daaraan niet toegeven.
Deze gedachte is waar. Zeker kent elke gelovige een strijd tussen vlees en Geest. Maar het is de vraag of we Romeinen 7 mogen uitleggen vanuit vers 16 van Galaten 5 zoals Augustinus heeft gedaan. Zelf denk ik dat de dingen toch wat anders liggen. Augustinus heeft zich volgens mij wel heel sterk door een kromme conclusie van de pelagianen laten afleiden. De uitleg die Augustinus vervolgens gaf, heeft veel invloed gehad in de geschiedenis, tot op de dag van vandaag. Het lijkt mij beter dat we teruggaan naar de uitleg die in de tijd vóór Augustinus de boventoon voerde, zonder dat we daaraan de kromme redenering van de pelagianen verbinden.
Arts
Leven in hoop bevat alle bewaard gebleven preken van Augustinus over fragmenten uit de brieven van Paulus aan de Romeinen en de Korintiërs. Het ontleent zijn titel aan een preek gebaseerd op Romeinen 8, 24, waarin wordt gesproken over wat we mogen hopen, namelijk de verwachting van het zoonschap en de verlossing van ons lichaam. Dat laatste houdt vooral de verlossing van de begeerte in die ons steeds aanvecht. In die hoop mogen we hier en nu leven. Die hoop is gebaseerd op de genezing die onze arts, Jezus Christus, ons biedt. Hij geeft ons het leven. We zijn en blijven helemaal van Hem afhankelijk en van zijn Heilige Geest. We zijn niet als die zeilers die bij gebrek aan wind gaan roeien. Nee, de hulp van de Geest blijft altijd voor ons nodig. Zonder de wind van de Geest komen we geen centimeter vooruit. Prachtig is ook de uitspraak dat gelovigen Gods geboden niet uit angst gehoorzamen, maar dat zij zich uit liefde aan Gods geboden verbinden. Echt de moeite waard, deze preken van zestien eeuwen geleden!
Feanwâlden
D. J. Steensma
Aurelius Augustinus, Leven in hoop. Preken over teksten uit de brieven aan de christenen in Rome en Korinte [Sermones de scripturis 151-162B]. Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Joke Gehlen-Springorum, Vincent Hunink, Hans van Reisen en Annemarie Six-Wienen. Uitgeverij DAMON te Budel, 256 blz., ISBN 978 94 6036 025 1, € 32,90.