'Dokter, hoe lang nog?' Deze vraag ligt menige patiënt op de lippen in een situatie waarin zijn weg zwaarder en zwaarder wordt. Vaak is daaraan al een lang traject van ziekte en behandelingen voorafgegaan.
Op het moment dat bijvoorbeeld de diagnose kanker is gesteld overweegt de arts een behandeltraject: operatie, chemotherapie, andere medicijnen of bestraling. Soms wordt een combinatie van behandelingen aangeraden.
Wanneer de ziekte zich in een vergevorderd stadium bevindt en genezing niet meer mogelijk is, kan de specialist soms nog een behandeling aanbieden waardoor het leven met een aantal maanden wordt verlengd. In de praktijk blijkt dat deze behandeling niet altijd even gemakkelijk is en zelfs heel zwaar kan zijn. Er kunnen vervelende bijwerkingen optreden. Soms hebben patiënten achteraf spijt dat zij dit traject zijn ingegaan. Anderen daarentegen hebben geen rust als ze niet alle beschikbare middelen hebben geprobeerd. Zij doen alles voor levensverlenging.
Niet zelden kiest een patiënt voor niet-behandelen. Hij hoopt dat hij de tijd die hij nog ontvangt in een redelijke conditie kan doorbrengen zonder ernstige bijwerkingen van een zware kuur. De afweging van de keuze tussen behandelen en niet-behandelen is niet altijd even gemakkelijk.
Verzoek
Soms is de weg voor een uitbehandelde patiënt zo zwaar en ziet hij zo vreselijk op tegen het stervensproces, dat hij zijn arts vraagt om een 'waardig sterven', dat een einde maakt aan het ontluisterende, pijnlijke en onomkeerbare ziekteproces. Verreweg de meeste verzoeken tot levensbeëindiging worden gedaan in een situatie van vergevorderde kanker. Het zou gaan om negentig procent van de verzoeken.
Een patiënt die een dergelijk verzoek doet, vraagt veel. Alleen emotioneel gezien al. Het valt een arts doorgaans heel zwaar een verzoek om levensbeëindiging in te willigen, welke geloofsovertuiging hij ook heeft. Maar ook juridisch gezien vraagt een patiënt veel van zijn arts, namelijk een handeling die volgens de wet verboden is. Euthanasie valt onder het Wetboek van Strafrecht (art. 293 en 294).
Weliswaar wordt een arts in bepaalde gevallen ontslagen van rechtsvervolging. In 2002 is daartoe een wet in werking getreden. Een arts wordt niet vervolgd wanneer de levensbeëindiging aan een aantal voorwaarden heeft voldaan. Een van de voorwaarden is dat de patiënt een uitdrukkelijk verzoek daartoe heeft gedaan. Een andere voorwaarde is dat zijn lijden uitzichtloos en ondraaglijk is. Bovendien moet het verzoek vrijwillig zijn gedaan. Ook moet de een arts een collega hebben geraadpleegd. Deze moet ook tot het oordeel zijn gekomen dat het verzoek om levensbeëindiging terecht is gedaan en dat er geen andere mogelijkheden zijn om het lijden van de patiënt te verzachten.
Zoals gezegd, voor een arts is het uitvoeren van een euthanasie heel belastend. Daarbij spreken we niet over de extra zorg die de arts aan de patiënt moet geven. Ook niet over het overleg met een collega en dat hij na de euthanasie de zaak aan een regionale toetsingscommissie moet voorleggen. Vooral is de belasting groot omdat het beëindigen van een mensenleven ingrijpend is. Het staat op gespannen voet met wat zijn eigenlijke werk is: het leven redden en handelingen verrichten die de kwaliteit van leven verbeteren.
Motieven
Maar er is meer. De beëindiging van iemands leven staat op gespannen voet met wat God ons leert in zijn Woord. Niemand mag een einde maken aan het leven van een ander zonder dat hij daartoe het recht heeft. Dat recht geeft het woord van God niet aan een arts ten opzichte van zijn patiënt.
Afgezien daarvan is het al heel moeilijk voor een arts een beslissing te nemen. Hij zal moeten beoordelen of het verzoek van de patiënt daadwerkelijk een roep om levensbeëindiging is. Of dat het misschien toch eerder een roep om zorg en nabijheid is. Hij zal ook moeten oordelen dat het lijden van de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk is en dat zijn verzoek geheel vrijwillig gebeurt. En dat de patiënt deze vraag niet stelt omdat hij zichzelf als een last voor zijn omgeving ervaart.
In een concrete vraag om levensbeëindiging kunnen verschillende motieven een rol spelen. De patiënt weet dat zijn einde nadert. Het lijden is voor hem ondraaglijk. Wat 'ondraaglijk' is kunnen we moeilijk aangeven met een objectieve maatstaf. De situatie die de een 'ondraaglijk' vindt, is voor de ander wel draaglijk, hoe moeilijk deze ook is.
Daarbij kunnen ook andere motieven een rol spelen, bijvoorbeeld dat de patiënt niet kan aanzien dat de directe familieleden deze moeilijke weg moeten doormaken. Hij voelt erbarming met zijn geliefden aan zijn ziekbed. Hij heeft misschien de indruk dat hij hen tot last is. De patiënt wil dan bijdragen aan de 'oplossing' van het probleem.
Bovendien kan er angst zijn voor wat komen gaat. Dan is het lijden op dat moment nog niet ondraaglijk, maar wel ziet de patiënt vreselijk op tegen de komende ontluistering.
Er kunnen ook andere motieven meespelen zoals een sterk besef van eigen gezag. Dat besef wordt overigens in onze tijd steeds sterker: mensen willen zelf de regie in handen houden, ook bij hun sterven. De gedachte van zelfbeschikkingsrecht leeft sterk in de huidige cultuur. Maar daarvan moeten we zeggen dat deze gedachte in zijn uiterste consequentie niet in overeenstemming is met wat de Here ons heeft geleerd. Ze past daarom niet bij het patroon van de gemeente van Christus. Zijn kerk belijdt juist dat de Here de regie in handen heeft. Wie in Hem is, is in leven en sterven, met lichaam en ziel zijn eigendom. Daarom zal een christen nooit een recht op zelfbeschikking claimen los van Christus. Een verzoek aan een arts een einde te maken aan het bittere einde is een vraag die moeilijk te verenigen is met de belijdenis eigendom te zijn van Christus Jezus.
Loslaten
Wanneer een eventuele behandeling in de vorm van chemotherapie of bestraling een goede prognose geeft, zal een patiënt doorgaans daarmee instemmen. Maar als de behandeling niet tot genezing leidt maar slechts tot een beperkte levensverlenging, en gepaard gaat met veel bijwerkingen die de verlenging extra zwaar maken of de kwaliteit van leven sterk verminderen, kan de patiënt daarin het spreken van God horen. Dat spreken dat hij dan ook hoort door heel zijn lichamelijke conditie heen, zegt hem dat zijn levenseinde nadert en dat hij zijn huis op orde moet brengen om te sterven. Dat is geen situatie waarin hij zelf de regie in handen neemt, maar een situatie waarin hij het aardse leven moet loslaten. Dit loslaten is geen loslaten in de zin van laten vallen, maar van loslaten en overgeven in de handen van God.
Wie gelooft en zich het eigendom van Christus weet, mag dat doen: zich overgeven in de handen van de Here. Toch kun je ook dan nog vreselijk opzien tegen wat de toekomst brengt. Maar ook in die situatie blijft de belofte van God. Zijn hand wil de zijnen leiden.
Ook een christen heeft misschien soms het gevoel dat hij anderen tot last is. Maar hij beseft ook dat dit gevoel binnen de kring van Christus' gemeente niet terecht mag zijn. Daar mag het verdriet worden gedeeld. Als de patiënt dan eens de opmerking laat vallen dat hij een groot beslag legt op zijn geliefden, dan mag hij ongetwijfeld van hen horen dat zij graag de nodige zorg verlenen. De zieke en de ziekte zijn een voortdurende oproep aan de omgeving zorg te verlenen vanuit de liefde van Christus. Zo mogen patiënt en zijn geliefden om hem heen de levensweg gaan tot het einde gekomen is.
Overigens blijven er nog vragen over. Een van die vragen raakt de palliatieve sedatie. Dat is de situatie waarin een patiënt in het laatste stukje van zijn levensweg in slaap wordt gebracht en het stervensproces langzaam voortschrijdt. Daarover in een volgend artikel.
Feanwâlden
D. J. Steensma