De tijden veranderen, wie zou het ontkennen? En wij veranderen op vele gebieden mee, wie zou dát ontkennen? In kleding, in spraakgebruik, in tradities. Maar hoe is het met de wekelijkse erediensten?Daar verandert ook veel.
Nog één aspect besprak ik niet: de opkomst van de gemeente in de zondagse erediensten. Waarom komt dat als laatste aan bod? Wel, ik vind het het lastigste onderdeel. En wel omdat er al zó veel over gezegd en geschreven is - moet en kan ik daar nog veel aan toevoegen? Maar ook omdat dit onderdeel pas echt zinvol op tafel kan komen na alles wat in de voorgaande artikelen is geschreven. Die opkomst in de kerkdiensten hangt namelijk nauw samen met de vraag hoe u en jij naar die kerkdiensten uitkijkt.
Het verlangen om een woord van de Here te ontvangen, het verlangen om Hem samen met de gemeente te prijzen, het besef dat gemeente zijn ook echt sámenkomen en ontmoeting betekent, dat alles zal de gemeenteleden innerlijk aansporen om aan de zondagsviering inhoud te geven. Waar dat innerlijke verlangen ontbreekt zal het bijwonen en meebeleven van de erediensten onder druk komen te staan. En te vrezen is dat alle oproepen om toch trouw te zijn geen doel zullen treffen tenzij de Here het zelf keert.
In veel gemeenten staat de middag/avonddienst onder druk: steeds minder gemeenteleden blijken deze te bezoeken. Niet alleen in de Christelijke Gereformeerde Kerken: ook in PKN-gemeenten die zich tot de Gereformeerde Bond rekenen is het verschijnsel aanwezig, en soms al veel langer dan het bij ons het geval is. Soms zijn het golfbewegingen: ik zou een gemeente kunnen noemen die men als 'rustig en degelijk' kan typeren, waar eind jaren zestig het bezoek aan de tweede dienst sterk daalde. In de jaren tachtig trok het weer bij en nu doet zich verschijnsel weer voor.
In het algemeen gesproken houdt men binnen het 'behoudende' deel van de kerken deze traditie nog het beste vast. En de vraag mag dan ook gesteld worden: is daar nog het meeste sprake van dat innerlijke verlangen waarvan ik in de eerste alinea schreef? Dat stemt tot nadenken. Soms hoor ik ook uit die kring dat men gaat 'om niet uit de toon te vallen, om geen lastige vragen te krijgen'. Dan is het een kwestie van tijd of ook daar komen de scheurtjes openbaar...
Bemoeilijkende factoren
Een van mijn eerste begrafenissen in mijn eerste gemeente betrof een broeder die al een tijd ernstig ziek was. Hij was geneesheer-directeur van een ziekenhuis in de regio. In een van de gesprekken die ik daarna met zijn weduwe had, vertelde zij dat zij en haar man altijd de indruk hadden gehad dat in ieder geval híj niet helemaal als 'volwaardig lid' was gezien. Wat was het geval? 's Morgens kwam hij samen met zijn vrouw trouw in de kerk. Maar zijn werk vroeg mentaal en lichamelijk zoveel van hem dat hij de middag en avond - ook qua slaap - nodig had om er de hele week weer tegen te kunnen. Toch leefden beiden heel serieus dichtbij de Here en zijn dienst. Het is altijd bij mij blijven hangen. We moeten wel uitkijken dat we niet al te snel onze stempeltjes en oordelen klaar hebben. Dat kan terecht zeer doen.
In dat kader: iedereen weet dat het leven voor veel mensen steeds hectischer wordt. Ik weet het: zeker in deze crisistijd snakken werklozen naar het moment waarop ze het weer drukker krijgen. Laten zij zich niet negatief aangesproken voelen door de vorige zin. Maar het is een feit: in veel jonge gezinnen staat de verdeling tussen werk, aandacht voor het gezin en inzet voor maatschappelijk en kerkelijk leven onder druk.
Waar sprake is van hoge hypotheekschulden, huizen die 'onder water staan', kan één betaalde baan soms niet voldoende zijn om het financiële gevaar te keren. En dat probleem doet zich overal voor, zo maakt lezing van onder andere het Reformatorisch Dagblad wel duidelijk. En na het gevlieg van maandag tot vrijdag van huis via opvang/school naar beider werk en weer terug (nog snel even langs de supermarkt) is de zaterdag voor de grote boodschappen en voor noodzakelijke aandacht voor familieleden die steeds meer teruggeworpen worden op familiezorg, door ingrepen van overheidswege. De gevolgen voor de zondag laten zich raden. En laten we die factoren serieus nemen. Het onderhouden van de rustdag heeft twee bijbelse funderingen: die van het tot rust komen van het dagelijks werk (Ex. 20) en die van het zoeken van de geestelijke rust (Deut. 5). En soms kan het niet allebei in evenwicht zijn.
Geestelijke slordigheid
Maar het is waar: er is ook sprake van geestelijke slordigheid; men heeft eenvoudigweg geen behoefte meer aan een tweede dienst op zondag. En vroeg of laat komt het moment dat dit zich gaat vertalen in verzuim. Men kan soms horen: wie eenmaal de tweede dienst gaat verzuimen, gaat vroeg of laat ook de eerste dienst verzuimen. Dat heb ik wel meegemaakt. Maar eerlijk is eerlijk: dat gaat niet altijd op. Ik heb ook veel broeders en zusters meegemaakt die ik nooit in de tweede dienst zag, maar die - al vele, vele jaren lang - zeer trouw waren in het deelnemen aan de morgendienst. En die ook door de week veel werk in Gods Koninkrijk verzetten. Het valt allemaal niet zo gemakkelijk op één noemer te brengen.
Het pastoraat rond de middagdienst is zeker bij de categorie waar ik onder dit kopje op doel een groot probleem. Ouderlingen merken: argumenteren baat niet, en men moet het zeker ook niet elk jaar aan de orde stellen - er zou te weinig ruimte overblijven voor verder geestelijk gesprek. Het is de wil van de Here dat de gemeente op de rustdag samenkomt. Dat hoeft geen betoog. De kerk van de Reformatie heeft naast de morgendienst de middagdienst als leerdienst ingesteld. Om verdere verdieping en geestelijk vast voedsel te ontvangen. En het draait altijd weer om de vraag: hoe nodig vinden we dat persoonlijk? Onder die vraag komt niemand uit.
Tot slot
Het viel niet mee om dit verzoek van de redactie in een aanvaardbaar aantal artikelen te gieten. Misschien zijn er lezers die dachten: dat speelt bij ons allemaal niet. Dat betekent dan niet per automatisme dat 'u nog wel goed zit'. Het komt altijd, zowel bij oude als nieuwe vormgeving, aan op de vraag: hoe komt de Here, die ons tot zijn dienst samenroept, tot Zijn eer? Dat mag van gemeente tot gemeente verschillend zijn. Maar laten we ons dat, bij stilstand én bij verandering, altijd afvragen.
D. Quant, Huizen