De ochtendmist hangt nog over de velden en lijkt uit de Nijl het land op te kruipen. Mozes daalt af naar het gezelschap waarvan hij af en toe iets boven de mist ziet uit komen. De farao en zijn gevolg en bewaking. Iedere morgen neemt de farao een bad in de Nijl. Een vast ritueel en Mozes stapt er op af. Maar geheel naar verwachting wordt hij door de bewakers tegen gehouden. Niemand mag de farao benaderen. Mozes kijkt de bewakers aan en zegt alleen maar: ‘Zeg de farao, dat ik er weer ben.’ Iets in zijn houding en stem maakt, dat de bewakers doen wat hij zegt en tot hun verbazing laat de farao Mozes bij zich brengen. Het gezicht van de farao staat alleen niet op zon.
‘De HEER heeft je opgedragen Zijn volk te laten gaan’, zegt Mozes, ‘maar je hebt niet geluisterd.’ Een eenvoudige constatering. Wat moet de farao daarmee? Hij kijkt de oude herder aan en zwijgt. Zonder te vertragen gaat de herder verder. ‘De HEER verandert het water in Egypte en ook de Nijl in bloed en alles in het water zal sterven.’ Hij strekt zijn staf uit en de farao staat opeens tot zijn middel in een rivier vol bloed en rottende vissen. Stoïcijns staat de farao daar. Hij onderdrukt zijn afschuw en houdt zijn waardigheid. Op zijn teken doen zijn eigen magiërs hetzelfde en maken de dood compleet. Zonder een woord te zeggen komt de farao uit het water en keert terug naar zijn paleis. Hij luistert niet. Hij keert zich ook niet om als hij achter zich de wanhoopskreten uit het land en uit de steden hoort. Zijn hele volk zit zonder water en leeft in de stank van de dood. De farao keert zich niet om.
P. van Dolderen, Almere