Hoezo heilig? Is dat niet wat overdreven? En de mensen in de kerk zijn toch ook niet altijd vlekkeloos in hun moraal? Toch belijdt de kerk haar eigen heiligheid. Geen kwestie van zien of ervaren, maar van geloof… Een belijdenis met een indringend appel.
Heilig-zijn is een van de kenmerken van de kerk. Daarin weerspiegelt zij een van de eigenschappen van God de Vader. God is heilig. Dat is: volstrekt anders dan al zijn schepselen. Zo is zijn kerk anders dan alle andere vormen van menselijk samenzijn.
Dit anders-zijn is een geschenk. Daarvoor hadden wij vanuit onszelf niet gekozen. Onze keuze was in het begin een keuze tegen de Allerhoogste. Maar uit genade heeft Hij toch nog naar ons omgezien. Hij besloot uit grondeloze barmhartigheid een volk tot stand te brengen dat Hem was toegewijd. Te midden van de chaos van de gevallen wereld schiep Hij een nieuwe verbondsgemeenschap met een bijzondere roeping: een heilig volk, dat zijn Naam zou grootmaken.
Bloed van zijn eigen Zoon
Wel was daarvoor een prijs nodig. Maar die prijs heeft Hij zelf betaald in de gave van zijn Zoon. Daarom is de kerk anders. Zij is niet heilig om wie zij in zichzelf is. Haar heiligheid ligt buiten haarzelf in Christus. God heeft door het bloed van zijn eigen Zoon een nieuwe gemeenschap van mensen tot stand gebracht en aan zich verbonden (Hand. 20, 28).
Dat komt ook in de aanduiding 'kerk' naar voren. Deze aanduiding is namelijk afgeleid van een Grieks woord waarin de titel Kurios (Here) verborgen zit. Dat betekent: koning, of: gebieder. De kerk heet in het Grieks kuriakè. Letterlijk: van de Kurios. Zij is de gemeenschap van diegenen die bij de Here horen.
Sommigen wijzen in dit verband op iets anders. Het zou ook zo kunnen zijn dat het woord 'kerk' is afgeleid van een latijns woord voor een begrensde ruimte: circa (spreek uit: kirka) of een woord dat op circa lijkt. Dan zou 'kerk' vooral wijzen op de plaats waar het woord van God klinkt. Ook dat is een mooie gedachte. Het hart van de kerk klopt in de prediking van het evangelie.
Christus brengt de zijnen bijeen. Hij roept hen allen. Zij vormen zijn gemeente en ontvangen van Hem het ware leven. Christus brengt de zijnen samen door zijn Geest, die daartoe een bijzonder krachtig middel hanteert, namelijk de prediking van het evangelie. Zoals de Geest heilig is, en de kerk, zo ook de prediking. Zij is een aanstoot en ergernis voor jood en heiden, maar een kracht van God tot behoud voor ieder die gelooft.
Zo vergadert Christus door Woord en Geest zijn kerk. Hij maakt haar een eenheid, die tot uiting komt in de gezamenlijke belijdenis van het ware geloof. Daarin wil Christus zijn kerk dan ook bewaren. Hij beschermt haar en houdt haar in stand. Daarbuiten is er geen zaligheid, zo zegt de Nederlandse geloofsbelijdenis (art. 28). Wie God tot Vader heeft, heeft de kerk tot moeder. Dat kan niet anders. Ze was er vanaf het begin van de wereld en zal altijd blijven bestaan.
Roeping
Deze kerk is voor ons niet zichtbaar. Alleen God ziet haar in volmaaktheid. Maar uit genade doet Hij ons er soms toch iets van zien. Wat is het geweldig als we opmerken dat mensen zich met heel hun hart heiligen voor de Here, zich oprecht aan Hem overgeven en Hem willen dienen.
Zoals in de oudtestamentische tijd Israël met al zijn gebreken het zichtbare volk van God was, zo wil de gemeente van Christus zichtbaar zijn in deze wereld: in haar volharden bij de leer van de apostelen, in de onderlinge verbondenheid van de gelovigen, in de gebeden, in de verkondiging van het Woord, in de sacramenten, in de ambten, in de uitoefening van de christelijke vermaning, in de dienst van de barmhartigheid. Haar gestalte werd direct na de uitstorting van de Geest zichtbaar. Met het Pinksterfeest viert de kerk haar geboortedag. Tegelijkertijd beseffen we dat zij er al vanaf het begin van de wereld was.
Omdat de kerk van de Here is, heeft zij in deze wereld een bijzondere positie. Zij is afgezonderd van andere vormen van menselijk samenleven. Daarom noemen we haar 'heilig'. Haar heiligheid duidt op haar roeping. Ze is door God apart gezet in deze wereld, Ze heeft een bijzondere taak en roeping. Paulus noemt de gemeenteleden van Korinte 'geheiligden in Christus Jezus' en 'geroepen heiligen' (1 Kor. 1, 2). Hun heiligheid is gerelateerd aan hun verbondenheid met de Here (1 Kor. 1, 30). Zo kunnen we spreken over 'de gemeenschap der heiligen'.
Niet dat de kerk zonder zonden zou zijn, maar wel dat zij daarin niet leeft. Ze heeft zelfs een verschrikkelijke afkeer van alles wat strijdt met de geboden van God. Ze heeft verdriet wanneer er dingen gebeuren die tegen de wil van haar Heer ingaan.
Haar heiligheid ligt niet in haar morele kwaliteit, maar in haar afgezonderd-zijn. Dit apart-gezet-zijn is niet altijd direct herkenbaar. Begrijpelijk, omdat dit een zaak van geloof is. Ze mag op grond van de belofte van haar Here erop vertrouwen dat zij op een bijzondere manier in zijn dienst staat.
Deze hoge positie bevat een krachtig appel. Adeldom verplicht! Zoals God de Vader anders is dan zijn schepping, is ook zijn volk anders dan andere volkeren. Hij zegt: 'U moet heilig zijn, omdat Ik heilig ben!' (1 Pet. 1, 16). Niet voor niets spreekt Paulus de gelovigen daarop aan: 'U geheel anders! U hebt Christus leren kennen' (Ef. 4, 20). Hun roeping ligt in gehoorzaamheid en dienst aan God.
Petrus noemt de gemeente een heilig priesterschap. In zijn wereld waren allerlei vormen van religie, die niets anders waren dan afgodendienst. Elke cultus rondom een afgod had zijn eigen priesters. Maar de gemeente bestaat uit priesters van een geheel andere orde. Samen vormen zij een geestelijk huis. Samen brengen zij geestelijke offers (1 Pet. 2, 5), die bestaan in een leven in liefde tot God en dienst aan de naaste.
Paulus noemt de gemeente een tempel van de Geest. Als de Geest heilig is, dan ook de tempel waarin Hij woont (1 Kor. 3, 17). In die zin kunnen we ook spreken over de heilige doop en het heilig avondmaal. Zou die heiligheid dan ook niet doorstralen naar de ouderlingen en de diakenen? Die heiligheid straalt door naar heel de gemeente. Daarom worden de gelovigen heiligen genoemd (bijv. Ef. 1, 1). Zo is heel de gemeente geroepen tot dienst aan God. In die dienst ondervindt zij de tegenstand. Maar ze weet zich in al haar omstandigheden geborgen bij en afhankelijk van haar Koning.
Haar gebed is:
'Wil door uw koningsmacht uw erfdeel trouw bewaren,
en met uw heilig volk ons voor uw troon vergaren' (Gez. 399: 5).
D. J. Steensma, Feanwâlden