Zorgen voor de kudde, vanuit de zorg die de Here Jezus Zélf voor zijn schapen heeft - zo vatte ik in het vorige artikel de taak van ambtsdragers in de gemeente samen. Op die herderlijke zorg wil ik in dit tweede artikel nog wat verder ingaan.
Ik zei al, met name de ouderlingen worden in het Nieuwe Testament zo genoemd, ‘herders’. Het woord dat in het Grieks voor de ouderling gebruikt wordt, is: episkopos, en dat betekent: opziener. Hoewel dat woord in allerlei verbanden gebruikt kan worden (voor een opziener in de bouw bijvoorbeeld, of een bewaker in de gevangenis, of een opvoedkundige), is er wanneer het woord in het Nieuwe Testament gebruikt wordt steeds aan één specifieke vorm van opzicht gedacht: het opzicht dat een herder houdt over de kudde (vgl. 1 Pet.5,1-7).
Ouderlingen zijn opzieners over de kudde die Christus heeft gekocht en betaald, Híj is eigenaar van de kudde, de ouderlingen zijn in dienst genomen werknemers, en net als alle andere opzieners zijn ze verantwoording schuldig aan de eigenaar en opdrachtgever. Wat betreft de inhoud van hun opdracht, lees je in Handelingen 20 dat ze de kudde moeten weiden (= leiden en verzorgen), en over de kudde moeten waken (= beschermen). En nog wat verder lezend in Handelingen 20, merk je dat ze beide taken moeten doen ‘met het Woord van Christus’. (Dat is ook waarom bij de vereisten voor een ouderling staat dat hij ‘een goede leraar moet zijn’, en zich moet ‘houden aan de betrouwbare boodschap in overeenstemming met de leer, zodat hij in staat is om anderen met heilzaam onderricht te bemoedigen en dwarsliggers terecht te wijzen’).
Met het Woord van Christus moeten ze de gemeente weiden en over de gemeente waken, met als doel om de gemeente dicht bij de Goede Herder te houden. En dat is een opdracht die ze niet maar zelf verzonnen hebben, of die zo opgekomen is in de vroege kerk, omdat de kerk nou eenmaal leiding nodig had, maar het is een opdracht waar Christus Zelf, als Eigenaar van de kudde, achter staat.
Gaven van Christus
Want dat is het bijzondere, ambtsdragers zijn er niet omdat de kerk dat handig vond - ze zijn er omdat Christus het zo wilde, en ze aan zijn gemeente gaf. Zo zegt Efeziërs 4 het tenminste: Híj, Christus, heeft de ambtsdragers gegeven, om de gemeente toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van de gemeente. Híj heeft ze gegeven. Net als in Handelingen 20 staat dat het de Heilige Geest was die de ouderlingen in Efeze tot herders heeft aangesteld. Het is Christus zorg voor de gemeente dat er ambtsdragers zijn.
Christus wil in de zorg voor zijn gemeente gebruik maken van mensen die namens Hem spreken, dat is een lijn die door het hele Nieuwe Testament loopt, van de discipelen (zie o.a. Mat.28,19), via de apostelen (let maar eens op hoe de apostelen zelf naar hun taak kijken, zie o.a. Gal.1,1), naar de ambtsdragers in de gemeente (dan noem ik maar weer die bekende tekst Hand.20,28). Christus roept mensen in zijn dienst en door hen heen wil Hij spreken, en zijn gemeente regeren, weiden en beschermen.
Gezanten van Christus
Vandaar dat het Nieuwe Testament zulke hoge woorden kan gebruiken als het gaat om ambtsdragers, zoals ‘mannen van God’, ‘gezanten van God’ en ‘uitdelers van de genade van God’. Die hoge woorden slaan niet op iets dat die ambtsdragers in zichzelf hebben of kunnen, maar ze worden gebruikt vanwege de rechtstreekse lijn die er loopt van ambtsdragers naar hun Zender. Ambtsdragers zijn gezanten van Christus, en Hij verleent hen de volmacht om te handelen in zijn naam. Dat is ook waarom er in de Bijbel over gehoorzaamheid aan de ambtsdragers gesproken kan worden, of over hun ‘gezag’. Dat is een gezag niet om iets dat die ambtsdrager heeft, maar een gezag vanwege het gezonden zijn door Christus.
En dat gezonden-zijn geldt voor een ouderling, in zijn herderlijke ambt, maar de nieuwste onderzoeken op taalgebied tonen aan, dat precies diezelfde connotatie ook zit in het woord ‘diakonos’, dienaar, waar ons woord diaken van afgeleid is. Een diakonos was een hooggeplaatste afgezant, iemand die namens zijn opdrachtgever met volmacht een belangrijke opdracht mocht uitvoeren, waarbij aan de ene kant hij zijn opdrachtgever vertegenwoordigde (dus precies zo diende te spreken als die opdrachtgever zelf zou doen), maar waarbij van de geadresseerde ook verwacht werd, dat hij de <diakonos net zo behandelde, als hij zijn opdrachtgever zou behandelen, wanneer die zelf gekomen zou zijn.
Zo zijn ambtsdragers afgezanten van Christus, door Hem met volmacht gezonden, om door hen heen zijn zorg en leiding en bescherming aan de kerk te geven - en in dat alles zijn ze kostbare gaven van Christus aan zijn kerk.
Zonder hen?
Wanneer je nadenkt over de vraag of de kerk ook wel zonder ambtsdragers kan, dan is het verstandig om dat niet te doen zonder de bovenstaande lijnen mee te nemen. Als het echt zo is, dat de Here Christus, Eigenaar en grote Herder van de kudde, het zó goed gedacht heeft, dat er mensen zijn die namens Hem herder zijn, en die met Zijn Woord de gemeente weiden en over de gemeente waken, en dat Hij door hen heen zijn zorg en liefde wil geven - wat zou ons dan bewegen om het graag zónder hen te willen?
Natuurlijk, God is machtig, en Hij kan zijn kerk leiden, ook op ongedachte manieren. En op plekken waar het niet mogelijk is ambtsdragers te hebben, op plaatsen waar de kerk vervolgd wordt bijvoorbeeld, daar zal Hij zeker zijn kerk dragen, ook daardoorheen. En misschien is het ook wel zo dat op missionaire pioniersplekken het soms wat anders ingevuld moet worden dan in gevestigde kerken mogelijk is. Maar wanneer we ambtsdragers zien als gaven van Christus aan zijn gemeente, zullen we er niet gauw op uit zijn om het zonder hen te doen, en zullen we voorzichtig en dankbaar met hen omgaan zolang ze er zijn.
Miranda Renkema, Hilversum
Drs. M. Renkema-Hoffman is theologe en lid van de redactie van De Wekker,. Van haar hand verscheen in 2007 in de reeks Apeldoornse studies: Naar een nieuwe kerkenraad. Een onderzoek naar de principiële uitgangspunten van een gereformeerde ambtsstructuur in de 21e eeuw.