Een van de ‘opbrengsten’ van Pasen is dat de dood is overwonnen. De dood had het na de zondeval dus voor het zeggen.
Maar, als de dood er vóór de val niet was, wat hield destijds dan 'leven' in, voor Adam en Eva? En als God nú leven schenkt in Christus, wat houdt dat dan voor ons in, hier en nu? Hoe leven we het ‘goede leven’ overeenkomstig deze belofte dat de dood is overwonnen?
Afsnijding
Sommige christenen geloven dat de mens vanaf het begin van de schepping al sterfelijk was. Maar dat de boom des levens hem behoedde voor sterven. Totdat hij, vanwege de zonde, dat paradijs en dus ook die boom moest verlaten. Zodat hij ‘stervende stierf’, zoals God had gewaarschuwd. Anderen geloven dat de mens van nature reeds onsterfelijk was maar dat hij door de zonde deze status verloor. Dat verlies was dan ofwel een ‘natuurlijk’ gevolg ofwel een van ‘buiten komende’ straf van God.
Wat het ook is, het lijkt erop dat zonde, toen én nu, in zichzelf een afsnijding is van de Levensboom, van God. Wat opvalt in Genesis is dat ‘zonde’ verbonden is met een waan, een leugen: dat we iets van ‘buitenaf’ nodig zouden hebben om geluk(zal)ig te kunnen zijn. Dat is nogal herkenbaar. We geloven zo vaak dat we pas gelukkig zullen zijn als we (meer) geld, seks, of goedkeuring krijgen. Of als we geliefd zijn, getrouwd, machtig of gezond, of als we de controle hebben. Ook kunnen we in de ban zijn van vergelding, genot, succes of een persoon. Dergelijk geloof is ten diepste een afwending, een afsnijding van God.
Doods
De genoemde begeertes, die niet anders zijn dan diepe toestanden van emotionele behoeftigheid, brengen doodsheid en negativiteit met zich mee. Denk daarbij aan wanhoop, wrok, woede, jaloezie en angst. Of aan depressie en fanatisme. Omdat er immers altijd verlies dreigt of omdat het begeerde niet haalbaar lijkt.
De waan dat we ‘geluk’ van buitenaf nodig hebben is een miskenning van de levensvreugde die God zijn kinderen en alle levende wezens schenkt om niet. Kijk maar naar de blijdschap van een spelend kind, naar het licht in zijn ogen. Kijk naar vogels en leliën. Het was Jezus die ons op deze kwetsbare schepselen wees. Gods schepping had en heeft in wezen genoeg te bieden: voedsel, schoonheid, spel en goede relaties.
De ‘dood’ treft ons dus ook reeds terwijl we ons leven nog aan het leven zijn. Inderdaad, stervende zullen we sterven... Ten gevolge van onze begeertes voelen we ons onrustig, gefrustreerd, angstig of vreugdeloos. Het helpt maar tijdelijk als we die negatieve gevoelens op hun beurt weer proberen te verdoven met afleiding, hard werken, genot of wat ook.
Dood
En dan die lichamelijke dood, als straf of wellicht als ‘natuurlijk’ gevolg van ons afgesneden zijn van de Bron. We weten allemaal dat die dood komt. We hebben ons ermee te leren verstaan. Maar in het alledaagse leven vermijden wij het thema dood zo veel mogelijk. En we klampen ons vaak tot het uiterste vast aan medische oplossingen.
In de oudheid en het christendom heeft men zich altijd veel bekommerd om de dood die komt. En in samenhang daarmee ook om de ziel. Het christendom is door het Griekse denken gestempeld in zijn nadruk op (de redding van) de ziel. Terwijl het Joodse denken zich veel meer richtte op het praktische, goede handelen voor Gods aangezicht.
De westerse mens van vandaag lijkt echter vaak weinig besef te hebben van de komende dood, noch ook van zijn innerlijk leven. Is dat omdat de dood door medische techniek veel meer op afstand wordt gehouden? En omdat er zoveel afleidende en verdovende dingen ‘buiten’ ons te beleven zijn, in de vorm van amusement en moderne media?
De dood als keerpunt
En dat terwijl binnen de christelijke traditie de ‘dood’ niet langer een dramatische, maar juist een levenschenkende plek heeft gekregen! We zien dat bij de kruisdood van Jezus op Goede Vrijdag, die leidde tot de opstanding met Pasen. Jezus praktiseerde zelf wat Hij anderen leerde. Hij heeft letterlijk alles losgelaten. En juist op deze wijze heeft Hij het kwaad van zijn angel beroofd en het leven herwonnen. Hij leert ook óns dat wie zijn leven wil behouden, het moet willen verliezen. Dat als je sterft aan jezelf, aan waar jij van in de ban bent, dat je pas dan zult leven. Dat het beter is je niet vast te klampen aan zaken als familie, bezit, status, eer of recht, noch aan vergelding. Niet dat dit waardeloze zaken zijn, allerminst. Maar als we er emotioneel van afhankelijk zijn, dan worden ze alles bepalend en richtinggevend voor ons doen en laten. En dat gaat onvermijdelijk ten koste van zuiver handelen. (wordt vervolgd)
Nynke Sikkema-Holwerda, Hoogeveen