Zwak en eenzaam was de dichter Jaap Kronenburg (1901-1938). Bekend is hij door zijn werk niet geworden, maar hij maakte wel enkele aangrijpende gedichten. Gedichten over ziek zijn en over de dood.
Al heel vroeg was hij wees. Na de lagere school ging hij aan de slag als landarbeider. Op 16-jarige leeftijd kreeg hij tbc. In die tijd, voor de oorlog, betekende dat de gewisse dood. Op zevenendertigjarige leeftijd overleed hij. Collega-dichter Jan H. de Groot stond aan zijn sterfbed. ‘Ben je bereid om in te gaan?’ vroeg hij aarzelend aan zijn vriend. Met zijn laatste krachten antwoordde Kroonenburg: ‘zij hebben witte klederen aan’. Wonderlijk mooi. Zag hij een glimp?
Over de dood denken we bij tijd en wijle allemaal na. Maar als de dood binnen je muren komt dan gaat het om meer dan nadenken, dan verlang je intens om te weten. Hoe is het in eeuwigheid? Welk soort bewustzijn hebben de doden en hoe zien ze eruit en waar verblijven ze? ‘Heden zult gij met mij in het paradijs zijn’, zegt Jezus aan het kruis tegen de moordenaar. En in Openbaring lezen we over zielen onder het altaar (Op.6,9-10).
Geheim
Joden verwijzen naar 1 Samuel 25: 29. Ze zeggen als iemand gestorven is: ‘moge zijn of haar ziel gebonden worden in de bundel van het eeuwige leven’. Ze geloven dat in de messiaanse tijd de doden weer levend worden. Hoe? Dat is Gods geheim. We praten inderdaad over een geheim. Als we er over beginnen zijn we snel uitgepraat. Zingend kom je een klein beetje verder. Liederen van Johan de Heer bijvoorbeeld. In die liederen worden deze geloofsvragen regelmatig bezongen. ‘O, hoe zal ’t zijn in de eeuwigheid, daar in die zaalge sfeer, waar ‘t koor door harpen begeleid klinkt: Kroont hem, kroont Hem, Kroont Hem, kroont Jezus aller Heer.’ Mooi bijbels lied, er wordt een tipje in opgelicht, maar niet meer dan dat. Hoe zal ’t zijn in de eeuwigheid? Heel erg anders dan nu, dat is zeker. ‘Heilig, heilig, heilig’, dat is de status van de eeuwige sferen. Dat is op lichtjaren afstand van ons door zonde gekenmerkte bestaan. We verlangen ernaar maar we zijn er ook huiverig voor.
Kroonenburg, altijd ziek, dichtte: ‘Zo diep-verdoken blijft het pijnlijk denken aan dood en eeuwigheid, dat tot het laatst het hart blijft aandacht schenken aan de geluiden van de tijd’. Mijn ziel kleeft aan het stof, zegt David in psalm 119 vers 25. Hij vervolgt met de bede ‘Maak mij levend naar Uw woord.’ We houden de eeuwigheid op afstand en tegelijkertijd haken we ernaar. We haken ernaar vanwege die adem die ons is ingeblazen. Maar we kleven ook aan het stof. We moeten naar de eeuwigheid worden geduwd. ‘Als je met Christus bent opgewekt’, zegt Paulus (Kol.3,1), ‘Zoek de dingen die boven zijn, waar Christus is, die aan de rechterhand van God is.' ‘Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn.' Dat is wel wat anders dat wat de wereld erin wil pompen, namelijk dat we vooral in het ‘hier en nu’ moeten leven. Om in het geloof vooruit te komen moeten we naar boven kijken. Daar is Christus.
Nieuwe kleren
Ik herinner me dat ik als kind Pasen beleefde als geestelijk hoogtepunt. De overwinning op die akelige dood. Maar het feest kreeg ook een zichtbare uitdrukking. We kregen nieuwe kleren, paaskleren. Niet alleen een nieuwe broek en een nieuw jasje, nee, alles nieuw. Ook ondergoed, sokken, schoenen. In zekere zin werden we vernieuwd. Het moet een verwijzing geweest zijn naar het Joodse paasfeest. Maar ook naar 1 Korinthe 15 en 2 Korinthe 5. Het oude moet plaats maken voor het nieuwe. Mijn ouders wilden iets zichtbaar maken van dat wonderlijke nieuwe leven waar we zo weinig van weten. In het grote overwinningslied, 1 Korinthe 15 lezen we ‘Zo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in vergankelijkheid, het wordt opgewekt in onvergankelijkheid.' ‘Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam.' Die nieuwe mens heeft te maken met ‘de tweede Mens (vers 47), de Heere uit de hemel. In 2 Korinthe 5 zegt Paulus: ‘Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden.'
Nu zijn we nog uitwonend. We wonen op kamers, maar er wacht een huis in de hemel bij de Heere. Hoe zal het zijn? In de hemel hebben ze witte klederen aan (Op.8,9). Het lijkt een soort wisselkleed. Na de opstanding gaat het nog verder, dan worden we overkleed, ondergedompeld in de Heere. Het sterfelijke wordt door het leven verslonden.' Nog even geduld. Nog even doorwandelen in geloof. ‘O, daar te zijn.’ Geen zonde meer, geen ziekte en geen onwetendheid.
Krijn de Jong, Urk