Hoe oud zou ze geweest zijn? Tien jaar? Voor het slapen gaan bad ze met gevouwen handjes drie weesgegroetjes.
Nu is ze ongeveer vijftig. Bidden doet ze niet meer.
Ze is, nee, ze wás boos op God.
Haar lieve moeder was jong gestorven. Ze had haar enorm gemist.
God zou er een plan mee hebben gehad, werd haar verteld.
Ze kon er niet bij. Hoezo plan?
God, nee, met Hem wilde ze niets meer te maken hebben.
Ze nam afscheid zonder groetjes. Het ging prima zonder Hem.
Haar jeugd verliep goed. Wel miste ze iemand bij wie ze zich veilig voelde.
Die veiligheid vond ze in haar huidige man. Bij hem kon ze helemaal zichzelf zijn. Kort nadat ze elkaar leerden kennen, was ze bij hem ingetrokken.
Dat was toen niet gebruikelijk. En mensen van de kerk hadden er hun mening over. Maar de kerk moest zich er maar niet mee bemoeien. Laat die maar eens naar zichzelf kijken. Moet je zien wat een beerput er dan open komt.
De kerk zou haar de les gaan lezen? Nou, mooi niet. Uit haar ogen spat vuur. Verdriet en gemis, hoewel onder controle, komen zo maar weer naar boven.
En ik? Ik zit tegenover haar. Een gereformeerde jongen.
Opgegroeid bij de vragen en antwoorden van de catechismus.
Rijkdom en armoede, regen en droogte, alles uit Zijn Vaderhand.
Het schuurt. Er schiet me iets te binnen. Ooit eens gelezen.
Sluit even je ogen dan zie je het gebeuren.
Vier jaar is ze. Dapper loopt ze met haar kleine emmertje naar de zee. Struikelt en valt. Dan schept ze haar emmertje vol met water en loopt trots naar haar vader die aan het strand zit.
“Ik heb de zee gevangen pappa,” roept ze trots. En pappa lacht.
Wij mensen, met nog geen emmertje verstand, menen de Grootheid van de Eeuwige in ons emmertje te kunnen vangen en opsluiten.
“Zal ik haar dit vertellen?” vraag ik me af.
Douwe Janssen