Elk jaar wordt binnen onze kerken een Vormingscursus georganiseerd. Dit jaar is onder meer ook nagedacht over het boek van de Handelingen der Apostelen. Een van de belangrijkste thema’s in dit bijbelboek is de vraag hoe gelovigen uit de heidenen zijn opgenomen in de christelijke gemeente. Welke voorwaarden stelde de gemeente aan hen? Deze week het eerste deel van dit thema, over de joods-christelijke gemeente van Jeruzalem.
In de beschrijving van de zegenrijke groei van de jonge gemeente in Jeruzalem valt bij Handelingen 6, 1 een abrupte breuk op. Lukas bericht over opstandig gemor van een groep mensen in de gemeente. Ze worden aangeduid met Hellenisten.
Grieks
Het is duidelijk dat het hier gelovigen uit de joden betreft, die zich bedienen van de Griekse taal. Zij verzetten zich tegen - zo lijkt - de achterstelling van hun weduwen in de dagelijks verzorging. Zij worden achtergesteld ten opzichte van de weduwen uit de groep die door Lukas wordt geduid met Hebreeën. Het gaat daarbij in de gemeente om gelovigen uit de joden die het lokale Aramees spreken.
Joden in de stad Jeruzalem die zich bedienen van het Grieks - de wereldtaal in die dagen - ontmoeten wij reeds bij het bijzondere gebeuren van de komst van de Geest onder Israël (Hand.2). Allerlei mensen uit joodse gemeenschappen rond de Middellandse Zee, die hun domicilie in Jeruzalem hebben gevonden, zijn getuige
van de prediking van Petrus van Jezus als de Messias van Israël.
Dat er van deze uit de diaspora naar de heilige stad getrokken Griekssprekende joden zullen zijn geweest, die hebben behoord tot de drieduizend die op de Pinksterdag worden ‘toegevoegd ‘, is aan te nemen.
Echter, op latere leeftijd naar Jeruzalem teruggekeerd, om daar de levensavond te beleven en begraven te worden, zal de positie van met name achtergebleven weduwen moeilijk hebben gemaakt.
Van hieruit is het door Lukas aangeduide actuele probleem zichtbaar.
Spanningen
De schildering van de situatie doet als vanzelf de vraag opkomen of een dergelijk onderscheid in afkomst en
taal en wijze van leven welhaast als vanzelf niet tot zekere spanningen in de gemeente moest leiden.
Immers, het wezenlijke onderscheid in taal betekende dat tenminste een aanzienlijk deel van de Griekssprekenden, die het lokale Aramees niet machtig waren, allerlei gemeentelijke bijeenkomsten niet konden volgen.
Een oplossing voor de onenigheid onder de gemeenteleden, zo meldt Lukas, wordt gevonden in de aanstelling van zeven mannen die de taak krijgen de tafels te bedienen, om daarmee de voortgang van het heil in de verkondiging door de apostelen niet te verstoren.
De namen van de ‘zeven’ verraden dat zij worden verkozen uit het Griekssprekende deel van de gemeente,
wellicht om juist dat deel van de gemeente te verzorgen en leiding te geven.
Het is overigens opmerkelijk dat over de diaconale activiteiten van ‘de zeven’ met geen woord wordt gerept.
Wel wordt van tenminste twee van hen - Stefanus en Filippus - gemeld, dat zij doen wat aan de apostelen
lijkt te zijn voorbehouden, namelijk de verkondiging van het heil in Jezus Messias.
En het is juist de charismatische, missionaire verkondiging van Stefanus, die zijn dood tot gevolg heeft.
Immers, de eenheid in taal geeft de Griekssprekende gelovigen in de gemeente bijzondere mogelijkheden in contact te komen met de vele in Jeruzalem aanwezige woonachtige joden uit de diaspora.
Confrontatie
Van Stefanus wordt vermeld dat hij in allerlei synagogen in de stad contact zoekt met Griekssprekende joden uit landen rond de Middellandse Zee om hen Jezus als Messias te prediken (Hand.6,9).
Als deze echter niet in staat blijken te zijn de prediking van Stefanus te weerleggen, komt het tot een heftige confrontatie. Zijn prediking roept voor de joden een herinnering op aan Jezus als Degene in wie de tempel als ‘een met handen gemaakt huis’ en de voorvaderlijke overleveringen hun tijd hebben gehad (Hand.7,48-52).
Deze provocatie tegen de voor de joden zo heilige dingen, loopt uit op een spontane, tumultueuze lynchpartij.
Als gevolg van de moord op Stefanus ontstaat een zware vervolging tegen de gemeente. De gelovigen worden daarbij ‘verstrooid’ tot buiten de grenzen van het land (Hand.11,19).
Opmerkelijk daarbij is het bericht van Lukas dat de apostelen hiervan zijn uitgezonderd (Hand.8,1), wat niet anders kan worden uitgelegd dan dat de gemeente in Jeruzalem blijft voortbestaan. Het wekt de indruk dat met name het Griekssprekende deel van de gemeente de stad is ontvlucht.
R. van de Kamp, Hoogeveen
Volgende week deel 2, over het ontstaan van een gemeente uit joden en heidenen in Antiochië (Hand.11,19-26) en het zogenaamde apostelconvent in Jeruzalem (Hand.15).