Over de werken van barmhartigheid
Jezus stelt ze aan de orde in Matteüs 25 vers 35 en 36: Want Ik had honger en jullie gaven Mij te eten, Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen Mij op, Ik was naakt, en jullie kleedden Mij, Ik was ziek en jullie bezochten Mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar Mij toe (NBV).
Wie goed telt komt maar tot een zestal werken van barmhartigheid. In 1207 voegde paus Innocentius III – om het (heilige) getal zeven vol te maken – er een zevende aan toe: de doden begraven. Hij verwijst hierbij naar het (apocriefe) Bijbelboek Tobit, waarin het begraven van doden in één adem wordt genoemd met de naakten kleden en de hongerigen te eten geven.
Het mag duidelijk zijn dat de werken van barmhartigheid in de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk meer aandacht hebben gekregen dan in de protestantse kerken. In de tijd van de reformatie komt immers de aandacht te liggen op de rechtvaardiging door het geloof alleen. Het doen van werken van barmhartigheid gebeurt in de gereformeerde traditie niet langer meer uit verdienste maar uit naastenliefde!
Naast de zeven lichamelijke werken van barmhartigheid is er in de loop der tijd ook een reeks van geestelijke werken van barmhartigheid ontstaan. Deze hebben betrekking op het geestelijke welzijn van onze naaste. Het gaat dan om: zondaars vermanen, onwetenden onderwijzen, goede raad geven, bedroefden troosten, onrecht verdragen, beledigingen vergeven en voor anderen bidden.
In deze reeks artikelen voor het kerkblad beperk ik mij tot de lichamelijke werken van barmhartigheid. Ik wil met u en jou nagaan wat de Bijbel hierover zegt en hoe kerk en samenleving hier invulling aan hebben gegeven. Om uiteindelijk in een afsluitend artikel te zoeken naar een antwoord op de vraag: Hoe barmhartig is vandaag onze Nederlandse samenleving?
Dankbaar heb ik bij het schrijven van deze artikelen gebruik gemaakt van het boekje Barmhartig leven geschreven door Arthur Alderliesten, uitgegeven door Buijten en Schipperheijn Motief, Amsterdam 2016 en van het boekje Werken van barmhartigheid verschenen onder redactie van Gerben Zweers, pastoor van de Heilige Suitbertusparochie in Culemborg en uitgegeven in eigen beheer in 2012.
De oudst overgeleverde afbeeldingen van de werken van barmhartigheid staan op een bijna vijf meter breed veelluik dat in opdracht van de gasthuismeesters van het Heilige Geestgasthuis in Alkmaar werd gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk werd het geschilderd in 1504 door Cornelis Buyt – de Meester van Alkmaar - die hier werkzaam was van ca. 1490-1510. (Meer informatie: http://www.artway.eu/artway.php?id=778&lang=nl&action=show&type=current)
Barmhartigheid
Er was eens een rabbi (Joodse leraar) die elke avond voor de sabbat verdween. Het maakte de mensen van zijn dorp nieuwsgierig. Ze dachten: hij heeft vast een geheime ontmoeting met God. Daarom stuurden ze een spion achter hem aan. Wat ontdekte de spion? De rabbi vermomde zich als boer en ging een verlamde vrouw helpen. Hij maakte haar huisje schoon en zorgde voor het eten. Toen de spion terugkwam, vroegen de anderen hem: ‘En? Wat heb je gezien? Steeg de rabbi op naar de hemel?’ ‘Nee’, zei de man, ‘hij ging nog hoger!’
Barmhartigheid betekent: je ontfermen, je toebuigen naar iemand die in moeilijkheden zit.
Het Oudtestamentische woord voor barmhartigheid (rachun) komt van een woord voor baarmoeder. Iemand is barmhartig als hij zich tot in zijn diepste innerlijk laat raken door de nood van de ander. Het woord barmhartigheid heeft alles te maken met veiligheid, bescherming en tederheid. Het gaat over de tederheid van een moeder voor haar kind (Jes.49,15) en de liefde van een vader voor zijn zoon (Ps.103,13).
Barmhartigheid verwijst naar God. Hij, de barmhartige God, heeft de mens geschapen en hem een plaats op aarde gegeven. Ondanks alles wat er ‘in den beginne’ is misgegaan, blijft God barmhartig jegens de mens. Barmhartigheid is daarom Gods innerlijke ontfermende liefde die zich uitstrekt naar wie hulp nodig heeft.
God hoort naar de noodkreet van de Israëlieten die als slaven in Egypte moeten werken (Ex.2,25). Hij luistert naar het huilen en kermen van Hagar en Ismaël in de woestijn (Gen.21,16-17). God is ‘barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw’ (Ex.34,6 NBG).
Zo ook zijn Zoon. De Here Jezus is met ontferming bewogen over mensen in nood. Hij roept zijn volgelingen op om ook barmhartig te zijn. Als een naaste om hulp vraagt is het Jezus zelf die in nood is. Wie de naaste hulp geeft, geeft daarom Jezus hulp. Zelf verwoordt Hij het als volgt: Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan (Mat.25,40).
Volgende keer: De hongerigen te eten geven.
ds. Jan K.C. Kronenberg, Leeuwarden