De opstanding van onze Heiland brengt ons bij het meest centrale van het christelijk geloof. Dat heeft alles te maken met wie Jezus is: Hij is de Zoon van God. Pasen zet daar een dikke streep onder. Hij is het werkelijk! Door op te staan heeft Jezus bewezen dat Hij de Zoon van God is. Maar wat betekent dat? In dit artikel maak ik daar twee opmerkingen bij.
Bodem
Het allereerste wat te zeggen is, is dat Jezus’ opstanding de bodem is onder het bestaan van de kerk.
Ik denk aan Mattheüs 16, 13-18. Daar lezen we over dat heel indringende gesprek waarin Jezus zijn discipelen de vraag voorlegt wat zij over Hem denken: ‘Wie zeggen jullie dat Ik ben?’ En dan komt het antwoord dat altijd wordt aangeduid als de belijdenis van Petrus, maar waarvan Jezus zegt dat het een antwoord is dat gegeven is door de Vader in de hemel. God zelf heeft geopenbaard wie Jezus is, en daarom kan Petrus het zeggen: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God.’
Daarop reageert Jezus door te zeggen dat Hij op deze belijdenis zijn kerk zal bouwen, en dat zelfs de poorten van het dodenrijk haar niet zullen overweldigen.
Als ik die woorden lees, raak ik telkens weer diep van onder de indruk. Helemaal als ik ze lees in het licht van Pasen. Want als Jezus opstaat uit de dood, zet zijn opstanding werkelijk een dikke streep onder wat Hij gezegd heeft over dat bouwen van zijn kerk. Pasen laat zien dat het helemaal waar is dat de poorten van het dodenrijk open moeten gaan voor de Zoon van de levende God. De dood moest zich gewonnen geven aan de levende Zoon van God. En die werkelijkheid geldt ook, zegt Jezus, voor de kerk. De poorten van het dodenrijk zullen haar (dat is: de kerk) niet overweldigen. De levende Zoon van God, die de dood te sterk is, bouwt zijn kerk.
Houvast
Wat biedt dat een houvast voor de kerk van vandaag! Zoals het door de eeuwen heen houvast geboden heeft. Bij alles wat de kerk moest doorstaan en vandaag nog steeds moet doorstaan, is het houvast dat de Zoon van de levende God zelf haar bouwt.
De kerk is geen zaak van mensen. De kerk wordt niet in stand gehouden door mensen. O, dat denken we wel eens. Dan roepen we elkaar op om toch vooral niet op te geven, en dan sporen we mensen aan om zich ook in te zetten. En dat is goed, allemaal.
Maar als je luistert naar wat Jezus zegt, dat Hij de kerk bouwt en als je daarbij bedenkt dat Hij dat zegt als de Zoon van de levende God, en dat Hij is opgestaan uit de dood, dan krijgt de kerk echt een eeuwig fundament. Of beter: dan is Hij dat fundament. Hij die sterker is dan de dood, bouwt zijn kerk.
Doel
Dit brengt me onmiddellijk bij de tweede opmerking. Wanneer de opstanding van Jezus bewijst dat Hij werkelijk de Zoon van God is, dan brengt dat meteen bij de boodschap die gebracht moet worden. De hele wereld moet immers weten dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God. De belijdenis die Petrus uitsprak moet verder gebracht worden.
In het evangelie van Mattheüs wordt dat op een heel directe manier onderstreept. Ik denk daarbij aan wat er staat in hoofdstuk 28. Daar proclameert Jezus na zijn opstanding wat het betekent dat Hij de levende Zoon van God is, als Hij zegt: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.’ Hier spreekt Hij die uit de handen van God de Vader de autoriteit heeft gekregen over heel de schepping. En Hij koppelt daar de opdracht aan vast dat dat in heel de wereld duidelijk moet worden gemaakt. De discipelen, de kerk wordt ingeschakeld om aan heel de wereld duidelijk te maken dat Christus werkelijk de Zoon van de levende God is. Heel de wereld moet weten dat de Opgestane regeert. Heel de wereld moet weten dat Hij het leven in zijn hand heeft.
Dat is, op het kortst gezegd, dé inhoud van de boodschap van de kerk. Die in de wereld moet worden geproclameerd. Verkondigd. En, als het goed is, ook zichtbaar gemaakt. Doordat de kerk het laat zien: Hij is onze Heer - Jezus Christus, de Zoon van de levende God!
Met die boodschap staat de kerk in de wereld. Bijgestaan door die levende Zoon van God. Hij zei immers, juist toen Hij zijn kerk de wereld instuurde: ‘Zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld.’
J. van ’t Spijker, Hoogeveen