Vorig jaar verscheen een bundel met artikelen over het levensbegin: Geboren, niet gemaakt. De bundel biedt een overzicht van de actuele wetenschappelijke, medische en juridische praktijk, en geeft ook aan welke (medisch-)technische ontwikkelingen in de toekomst te verwachten zijn. In het vorige artikel naar aanleiding van dit boek is iets gezegd over IVF en het gebruik van stamcellen. Het boek bespreekt ook vragen rondom abortus provocatus.
Vier hoofdstukken gaan over abortus: over de situatie in Nederland anno 2020 rondom dit thema, over juridische aspecten daarvan, over het maatschappelijke debat rondom abortus, en over de vragen waarmee een huisarts in aanraking komt ten aanzien van zwangerschapsafbreking, de abortuspil en anticonceptiva (waaronder hormonale anticonceptiva). Middelen die ingrijpen na de conceptie (zoals het koperhoudend spiraal en de morning-afterpil) moeten worden afgewezen, zo stelt huisarts Edward Groenenboom terecht. Hormonale middelen zijn bedoeld om de conceptie te voorkomen, maar toch is de kans niet uitgesloten dat deze middelen effect hebben na de bevruchting.
Twijfelachtige grens
Anno 2020 zet in Nederland de trend door dat steeds meer zwangerschappen met 'medicamenten' worden afgebroken. Het wordt steeds gemakkelijker deze middelen te verkrijgen. Redactielid Elise van Hoek en advocaat Don Ceder constateren dat in Nederland de noodsituatie van de vrouw prevaleert boven de rechtsbescherming van het ongeboren leven. Zij constateren dat het vreemd is dat bij een verzoek om euthanasiewetgeving de arts moet zoeken naar alternatieven. Dat vindt echter niet bij een verzoek om abortus plaats. Er hoeft dan geen onderzoek te worden gedaan naar alternatieven voor moeder en kind. Toch zou dat nodig zijn. Ook de desbetreffende vrouwen ondergaan de impact van een abortus. Onderzoeken wijzen uit dat zij een groter risico lopen op latere mentale problemen. Komt een abortus dan daadwerkelijk de vrouw tegemoet? Ook is de grens van 24 weken momenteel heel twijfelachtig. Er was bepaald dat er geen abortus mocht worden gepleegd als de vrucht buiten de moederschoot zou kunnen leven. Vandaar dat al jaren geleden de genoemde grens werd gehanteerd. Nu kan echter ook een kind dat nóg vroeger is geboren, in leven worden gehouden. Zou dan ook die grens niet moeten worden bijgesteld? Een van de uitgangspunten bij het aanvaarden van Wet afbreking zwangerschap (1984) was dat na de levensvatbaarheidsgrens (hoe arbitrair die ook is) het recht van het ongeboren kind om te leven zwaarder weegt dan de noodsituatie van de vrouw. Van Hoek en Ceder stellen ook dat het opnemen van ongeboren leven in de Basisadministratie Personen een erkenning impliceert van het feit dat een ongeboren kind een persoon is.
Boer en Mul stellen dat degene die een ongewenste zwangerschap uitdraagt daarmee vrijheid en zelfontplooiing inlevert. Is dat zo? De vraag is: welke vrijheid, welke zelfontplooiing? Katia Bilardo en Gerard Visser (beiden emeritus hoogleraar) schrijven over prenataal diagnostisch onderzoek en laten daarbij ruimte voor zwangerschapsafbreking bij 'onbehandelbare condities' van de vrucht in de baarmoeder. Wel pleiten zij ervoor dat de diagnose zo vroeg mogelijk in de zwangerschap wordt gesteld. Hier was een kritischer geluid op zijn plaats geweest ten aanzien van datgene wat mensen vandaag de dag doorgaans met een teleurstellende uitslag van prenataal diagnostisch onderzoek doen.
Status
Henk Jochemsen (onderzoekshoogleraar Lindeboomleerstoel) en Elena Garcia (moleculair bioloog) stellen dat iedere embryo een unieke vorm van mens-zijn vertegenwoordigt. Het toekennen van beschermwaardigheid in een latere fase van het embryo omdat er in de vroegste fase nog bepaalde kenmerken van het mens-zijn ontbreken of nog geen bezieling heeft plaatsgevonden, heeft iets willekeurigs. De opvatting dat het allereerste begin niet volledig beschermwaardig zou zijn, is bedreigend voor mensen die bepaalde kenmerkende menselijke eigenschappen niet bezitten.
Samen met de theoloog Bert-Jan Heusinkveld stelt Jochemsen dat onze samenleving al te ver is gegaan met het corrigeren van genen van een bevruchte eicel en geslachtscellen. Het beleid zou restrictiever moeten zijn. Toch zou volgens hen in-vitrogametogenese (IVG) (geslachtscellen die in het laboratorium zijn gekweekt) in strikt gereguleerde gevallen mogelijk moeten zijn. Maar IVG zou niet toegepast mogen worden om steeds meer varianten van ouderschap en gezinsvorming mogelijk te maken.
Meer en meer wordt gesproken over ingrepen die een verbetering van de mens ten doel hebben waardoor hij vermogens krijgt waarover de menselijke soort niet beschikt. Het lichaam wordt tot een instrument in de verwerkelijking van doelen die zijn 'eigenaar' voor zichzelf bepaalt of – als het bijvoorbeeld gaat om kinderen – anderen voor hem bepalen. Een gevaarlijke ontwikkeling. Mens-zijn wordt niet meer als gave gezien, maar als een eigenwillig project. Dat is ook het bezwaar tegen het gebruik van embryo's voor wetenschappelijke doeleinden (voor het verbeteren van de IVF-techniek, het genetisch veranderen van embryo's en embryo's als bron voor embryonale stamcellijnen).
Kwetsbaarheid en beperktheid vormen de normale toestand van het menselijk leven. De kernvraag is niet of het kind dat we hopen te krijgen aan onze gewenste kwaliteitsstandaard voldoet, maar hoe wij dat nieuwe leven – in zijn prille complexiteit en kwetsbaarheid – een goede en liefdevolle ontvangst kunnen geven, wat wij voor dat leven kunnen betekenen, en hoe wij dit het best tot ontplooiing kunnen brengen.
Naaste
Ad de Bruijne geeft een beknopt overzicht van opvattingen van enkele protestantse denkers. Volgens J. Douma is het menselijk embryo vanaf het begin beschermwaardig. Hij beroept zich op alledaagse en wetenschappelijke kennis, maar uiteindelijk geven bijbelse overwegingen de doorslag, vooral in zijn 'nee' tegen abortus. Eveneens worden Stanley Hauerwas en Richard B. Hays genoemd. Deze auteurs wijzen erop dat vragen over de status van het embryo doen denken aan de vraag van de farizeeën aan Jezus wie hun naaste is. Jezus vertelde toen het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Hij leerde zijn discipelen dat zij zichzelf de vraag moeten stellen: voor wie ben jij een naaste? Wat het levensbegin betreft: zijn wij daadwerkelijk de naaste van het nieuwe leven, en van diegene die met een (ernstige) handicap wordt geboren?
D.J. Steensma, Feanwâlden
N.a.v. Theo Boer, Elise van Hoek, Dick Mul (red.), Geboren, niet gemaakt. Reflecties op het levensbegin, Amsterdam, Buijten & Schipperheijn Motief, 2020, 240 blz., €19,95, ISBN 9789463691093.