Een van de geboden uit de decaloog bevat een verbod op doodslag. 'Beneem niemand wederrechtelijk het leven' (Ex.20,13). God heeft echter met dit gebod niet gezegd dat er niet mag worden gedood. Doden kan in uitzonderlijke situaties noodzakelijk zijn. Daarom is de vertaling: 'U zult niet doden' niet juist.
Soms wordt die tekst wel zo weergegeven, bijvoorbeeld in de HSV in de tekst Matteüs 5,21. Daar staat: 'U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.'
Het punt is echter dat de grondtekst van het zesde gebod een ander woord gebruikt dan het gewone woord voor doden. Dat is al een aanwijzing dat het hier om iets anders gaat. Wat God verbiedt is doodslag als gevolg van een uitbarsting van woede.
Wederrechtelijk
Natuurlijk wordt daarmee ook moord verboden. Moord is erger dan doodslag. Als het mindere verboden is, dan ook het meerdere. Dan gaat het om het doden met voorbedachte rade.
Maar daarover spreekt het zesde gebod niet. Daarom is de vertaling van het NBV in Exodus 20,13 onjuist. Daar staat: Pleeg geen moord. Nee, natuurlijk is moord verboden. Dat was altijd verboden in het oude Midden-Oosten. Wie met opzet iemand ombrengt om daarvoor eigen voordeel te behalen en voor die daad een plan smeedt, is altijd te veroordelen.
Wat Exodus verbiedt, is doodslag. God stelt paal en perk aan de woede en de uitbarsting van toorn van individuele personen en families die in hun eer en goede naam zijn aangetast. Een goede vertaling luidt dan ook: Beneem niemand wederrechtelijk het leven. Je mag niemand het leven benemen als je daartoe geen recht hebt.
Wie dat recht daarop wel heeft, is diegene die dat recht daartoe van God heeft ontvangen. Hij heeft het leven gegeven, alleen Hij kan dat dan ook nemen. In het oude Israël hadden de leiders van het volk het recht de doodstraf toe te passen. Zij waren gerechtigd vergelding en eerwraak uit te oefenen. Eerst was dat alleen Mozes. Maar toen Mozes het vele rechterlijke werk niet aankon werden er zeventig oudsten aangesteld. Later kwamen in Israël overal rechtbanken. Numeri 35 spreekt over een vergadering (of: een gemeenschap) die rechtspreekt (vs. 24). Deze vergadering moest beoordelen of de desbetreffende daad van doodslag inderdaad met opzet had plaatsgevonden of er sprake was van een ongeluk.
Kostbaar
Het zesde gebod onderstreept dat een mensenleven kostbaar is. Wie het bloed van zijn naaste vergiet, tast het beeld van God aan. Dat kan niet ongestraft blijven. De Bijbel onderstreept de grote waarde van een mensenleven. Tegelijkertijd onderstreept de Bijbel de waarde van alle leven. God is de Schepper daarvan. Het leven op aarde is kostbaar in zijn ogen. Ook het niet-menselijke leven.
Uit heel de Schrift blijkt bijvoorbeeld dat Hij ook de dieren met zorg omringt. Daarom moet ook de mens als zijn beeld voor de dieren zorgen. Hij mag niet zomaar een dier doden. In zijn functie als rentmeester van God op aarde, staat niet het profiteren van de schepping voorop, maar de zorg daarvoor.
Dat geldt ook met betrekking tot een uitspraak van God over ons voedsel. Hij zei tegen Noach en zijn zonen dat alles wat leeft en beweegt hun tot voedsel mocht dienen: Ik heb het u alles gegeven (Gen.9,3). Hoewel deze gave van God met dankzegging mag worden aanvaard, moet toch ook in deze voedselvoorziening vanuit de dierenwereld de zorg voor de dieren prioriteit hebben.
Wie zich door het Woord van God laat leiden, weet wat zijn vee toekomt (Spr.12,10). Dat geldt zelfs voor de dieren van diegenen die niet bij het eigen volk horen. Bij de zorg voor dieren vallen de grenzen tussen Israël en de volken weg. Een Israëliet mocht de ezel van een niet-Israëliet niet onder zijn last laten bezwijken. Hij moest dan juist helpen met het afladen van de last zodat het dier weer kon ademhalen (Ex.23:5).
Het doden van een dier staat op gespannen voet met de zorg voor de schepping. Dit doden is slechts geoorloofd na toestemming van God, die de bron is van alle leven. Een teken daarvan is dat de Israëliet het bloed van een geslacht dier niet mag eten. Bloed is de ziel van het leven en behoort God toe (Gen.9,4). Op het eten daarvan staat volgens de wet van Mozes zelfs een zeer strenge straf (Lev.17,11.14). Bij de slacht moest dan ook eerst het bloed wegvloeien. De mens mag niet eigenmachtig over leven beschikken.
Kritiek
De wetenschap dat dit gebod voor de Joden een heel belangrijk gebod was, blijkt ook hieruit dat de niet-Joden die direct na de uitstorting van de Heilige Geest tot geloof kwamen zich moesten onthouden van het eten van bloed (Hand.15,20).
De notie van respect voor het leven bevat een scherpe kritiek op de hedendaagse vleesindustrie, waarin dieren aan de lopende band worden gedood. Terecht wordt scherp geprotesteerd tegen een manier van omgaan met dieren waarbij elke zorg voor hun welzijn uit het zicht is verdwenen en dieren soms erg wreed worden behandeld.
Hoewel Mozes toen hij de wet aan Israël gaf niet dacht aan een verbod op het doden van dieren voor voedsel of het brengen van een offer, maken de bepalingen over de omgang met bloed duidelijk hoe waardevol het leven is. Leven is een heilige zaak, die aan God toebehoort.
Dat geldt in het bijzonder het menselijk leven. De wet van Mozes tilt vooral bijzonder zwaar aan het doden van een mens. Doodslag is niet alleen een aantasting van leven in het algemeen, maar bovendien een aantasting van het beeld van God. Daarom zei Hij tegen Noach dat wie het bloed van een mens vergiet, met zijn eigen leven daarvoor moet betalen (Gen.9,6).
(Wordt vervolgd)
D.J. Steensma, Feanwâlden