'Onze ambten lijken sprekend op de ambten in het Oude Testament. Profeet en predikant verkondigen het Woord van God. Koning en ouderling bekleden beiden een regeerambt. Priester en diaken hebben tot taak dienstbaar bezig te zijn.'
Deze populaire opvatting kreeg ik van huis uit mee. Zij lijkt te kloppen, maar schijn bedriegt.
Oudtestamentische ambten
In het Oude Testament is er sprake van het ambt van profeet, koning en priester.
De profeten waren door God geroepen om een belangrijke, actuele boodschap te brengen aan het volk Israël of de koning. Meestal waren het mannen, maar het Oude Testament noemt ook enkele profetessen, zoals Debora en Hulda.
Wat het ambt van koning betreft, God was de koning van Israël. Het volk wilde echter een koning als alle andere volken. Wonderlijk genoeg willigde God hun wens in, maar de koning van Israël mocht geen soeverein vorst zijn. Hij moest koning zijn in de lijn van de HERE. De geschiedenis laat zien dat dit gepaard ging met veel lek en gebrek, zelfs bij David en andere vrome koningen.
Tot slot het priesterambt. Dat was permanent. God wees bij de Sinaï de stam van Levi aan voor de priesterdienst. Dagelijks deden de priesters dienst in de tempel. Het jaarlijkse hoogtepunt was de Grote Verzoendag. Dan gingen de hogepriester, Aäron en zijn opvolgers, het allerheiligste vertrek van het heiligdom binnen tot verzoening van de zonden van het volk.
De priesters vertegenwoordigden het volk bij God. Van Godswege mochten zij tot het volk van vergeving en verzoening spreken. Zo bemiddelden zij tussen God en zijn volk. Zij waren in die tijd de ambtsdragers bij uitstek.
Christus is de Ambtsdrager
Toen kwam Jezus Christus, de Hogepriester van de hoogste orde. Hij vertegenwoordigt zijn volk. Voor de gelovigen bracht Hij het volmaakte offer van zijn eigen leven. Daarna ging Hij met dat offer het hemelse heiligdom binnen en mocht op de troon naast God plaatsnemen. Daarmee bewerkstelligde Hij voor eens en altijd de verzoening tussen God en de zijnen. En op grond van dat offer pleit Hij voor hen.
Jezus Christus zit ook op de troon als Koning. Hij was trouwens ook al Koning, toen Hij op aarde kwam. Maar Hij kwam incognito, alleen als Koning te herkennen door het geloof. In zekere zin is dat nog zo, al is Hij opgestaan uit de dood en verhoogd op de troon. Voor het gewone oog is zijn koningschap nog steeds verborgen. Maar in het geloof zien wij dat Jezus Koning is, met eer en heerlijkheid gekroond. Dat zal bij zijn wederkomst voor iedereen duidelijk zijn.
Jezus is ook Profeet. Toen Hij op aarde was, verkondigde Hij dat het Koninkrijk van God nabijgekomen was, en wel in Hemzelf. Deze boodschap is na de verhoging van Christus blijven klinken, want Hij schonk op de Pinksterdag de Heilige Geest aan zijn apostelen. In zijn kracht hebben zij het evangelie wereldwijd verkondigd. Zo ontstond de gemeente van Christus.
Ambten in het Nieuwe Testament
God heeft Jezus Christus gegeven als de Middelaar. Hij is de ambtsdrager bij uitstek. Allen die in Hem geloven, zijn voor altijd verbonden met Hem. Daarom zijn de oudtestamentische ambtsdragers overbodig. Zo hoeven de priesters de gelovigen niet meer te vertegenwoordigen, omdat Christus hen bij God vertegenwoordigt. Bovendien zijn alle gelovigen samen een koninkrijk van priesters. Ze zijn geroepen de Here te dienen, niet alleen in de eredienst maar ook in het leven van elke dag.
Voor die gemeenschappelijke dienst geeft Hij aan alle gelovigen gaven. Die moeten zij inzetten voor de groei van de gemeente van Christus. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. De gelovigen zijn namelijk nog verre van volmaakt. Tevens lijken ze vaak op kinderen die zich gemakkelijk laten misleiden.
Om hen op het rechte spoor te houden of te brengen, heeft God aan de gemeente ook ambtsdragers gegeven. Zij zijn dienaren die de gemeente moeten toerusten om God te dienen. Daardoor wordt de gemeente opgebouwd. Het zorgt er bovendien voor dat de gemeente van Christus zichzelf opbouwt door de liefde. Paulus noemt als laatsten in zijn opsomming van dienaren met de gave van toerusting en opbouw: herders en leraars (zie Ef.4,1-16).
In andere brieven noemt Paulus ‘oudsten’ en ‘opzieners’. Welhaast zeker mag worden gezegd dat met die twee aanduidingen dezelfde dienaren worden bedoeld (zie Tit.1,5.7). En dat ‘de herder en leraar’ uit Efeze 4,11 ook een synoniem is voor ‘de oudste’. Die gave heeft God gegeven aan leden van de gemeente om haar te leiden, door te coördineren en stimuleren, en ook het nodige onderwijs te geven. Door hun dienst moet de gemeente tot geestelijke groei en bloei komen.
Het Nieuwe Testament kent, behalve de oudsten, nog andere dienaren, diakenen en vrouwelijke diakenen (Rom.16,1; 1 Tim.3,11). Hun specifieke taak was: hulpverlening aan noodlijdenden. Ook spreekt Paulus over een bediening van weduwen, waarvoor zij gekozen moesten worden door de gemeente (1 Tim.5).
Al met al kent het Nieuwe Testament een divers beeld van ‘diensten’, door ons ambten genoemd.
Onze ambten
Wij hebben drie ambten: dominee, ouderling en diaken. Voorheen hoorden de diakenen niet tot de kerkenraad, maar nu zijn de ambten gelijkgeschakeld. Dat heeft als consequentie dat er - anders dan in het Nieuwe Testament - geen vrouwelijke diakenen mogen zijn.
Elke gemeente heeft ouderlingen, minimaal twee, soms twintig of meer. Zij zijn geroepen om met hun gaven de gemeente te dienen. Volgens onze kerkorde moeten ouderlingen (en diakenen) na een diensttijd van drie of meer jaren aftreden. Dit is echter geen nieuwtestamentisch voorschrift. Het is een kerkelijke regel om heerszucht te vermijden, met als pluspunt dat het ambt een te zware belasting wordt.
De predikant is bij ons de ambtsdrager bij uitstek. Na een universitaire studie wordt hij (vrijwel altijd) door een andere gemeente, dan waarvan hij lid is, beroepen om hun ‘herder en leraar’ te zijn. Hiermee bedoelde Paulus echter een ouderling. Dat wordt gehonoreerd door de dominee ‘leerouderling’ te noemen, naast de regeerouderlingen. Maar in de praktijk is hij de belangrijkste ambtsdrager in de kerkenraad, de enige zonder beperkte ambtstermijn. Weliswaar kan hij zo mogelijk een beroep naar een andere gemeente aannemen. Hij kan desnoods zijn ambt neerleggen. Maar verder wordt hij door zijn roeping en studie gezien als man met verstand van de Bijbel en gemeentelijke zaken. Daarom wordt er veel van hem verwacht.
Door zijn positie lijkt hij op de priester, terwijl hij in werkelijkheid niet meer priester is dan elke andere gelovige. Hij lijkt anderzijds het meest op een profeet, een verkondiger van Gods Woord. Maar een profeet (of profetes) moest van God aan volk of koning een actuele boodschap brengen. Zo zegt de HERE! Dat kan een dominee ook wel zeggen, maar in werkelijkheid kiest hij een Schriftgedeelte, bestudeert dat biddend en probeert het te actualiseren. Dat en alles wat hij doet, moet dienen tot opbouw van de gemeente.
Deze gedachten leiden tot de volgende slotsom: Luisterend naar het Bijbelse onderwijs is de conclusie dat de oudtestamentische ambten door Christus achterhaald zijn. Nu geeft de Heilige Geest sommige gelovigen - zowel mannen als vrouwen - gaven tot opbouw van de gemeente. Degenen die deze gaven hebben ontvangen, worden in onze kerken ambtsdragers genoemd. Dat is prima, mits het duidelijk is dat zij geroepen zijn om de gemeente te dienen. Het zou goed zijn als onze ambtsvisie nog eens goed tegen het licht van de Bijbel gehouden wordt. Dan wordt het in elk geval duidelijk dat onze ambten niet rechtstreeks aan het Nieuwe Testament zijn ontleend.
D. Visser, Amersfoort