In zijn verbod op stelen gebiedt God tegelijkertijd het weldoen aan de naaste. Bovendien spreekt Hij ons dan ook aan op onze gezindheid. Jezus heeft dat laatste onderstreept in zijn prediking. Hij heeft op unieke wijze dit gebod uitgelegd toen Hij zei: Verkoop uw bezittingen en geef de opbrengst weg als liefdegave (Luc.12,33).

 

Met deze woorden geeft Hij aan dat bezit een belemmering kan vormen voor liefdedienst aan God en de naaste. De tijd die wordt besteed aan bezit en het verwerven van een inkomen, kan een geduchte concurrent zijn van de tijd in dienst aan God en de naaste, en van de tijd voor een bemoedigend bezoekje aan een eenzame broeder of zuster, voor de kerkgang, voor het vieren van de zondag, voor het vervullen van een kerkelijk ambt, en voor de zorg voor geliefden.

Eens kwam een rijke jonge man bij Jezus met de vraag wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven. Jezus zag echter meteen wat zijn probleem was: hij bezat vele goederen waar hij met huid en haar aan vastzat. Die goederen waren voor hem een blokkade voor de smalle poort die toegang geeft tot het eeuwige leven.  

Daarom zei Jezus dat hij zijn bezittingen maar moest opgeven. Jezus houdt ook ons daarmee een spiegel voor: 'Hoe moeilijk kunnen zij die geld hebben in het koninkrijk van God ingaan! Want – het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het koninkrijk van God binnengaat!'

 

Na Pinksteren

Soms zijn gelovigen zó onder de indruk van de prediking van Christus, dat zij zijn woorden over rijkdom en armoede tot op zekere hoogte letterlijk in praktijk brengen. De eerste tijd na Pinksteren bijvoorbeeld. Allen die tot geloof gekomen waren, hadden 'alles gemeenschappelijk', zo schrijft Lucas in zijn Handelingen van de apostelen. Telkens waren er mensen die hun bezittingen verkochten en ze uitdeelden aan allen die iets nodig hadden.

Tegelijkertijd bleven zij wel in hun eigen huizen wonen. Ook stelden de rijken hun huis open voor de gelovigen. Dus zij hadden toch ook weer niet letterlijk alles gemeenschappelijk. In elk geval wel figuurlijk: geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom. Niemand onder hen leed enig gebrek. Mocht er gebrek zijn, dan werd er een akker of een huis verkocht. De opbrengst bracht men dan naar de apostelen, waarna het geld onder de behoeftigen werd verdeeld. Een van degenen die een akker verkocht, was Jozef (of: Joses), een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen: zoon van de vertroosting (Hand.4,34-37).

 

Rijken

Daarna blijft de vraag naar geld en goed steeds een rol spelen in de kerk. Paulus gaf Timoteüs instructies hoe hij ten opzichte van rijke gemeenteleden pastorale leiding zou moeten geven. Zijn advies komt erop neer dat de rijken moeten worden vermaand niet hoogmoedig te zijn, en hun hoop niet te vestigen op zoiets onzekers als rijkdom, maar op de levende God, die de zijnen rijkelijk van alles voorziet - om ervan te genieten. En dan ook rijk zijn aan goede daden, daar gaat het om. Zo leggen ze een stevig fundament voor de toekomst, en winnen ze het ware leven (1Tim.6,17-19).

En dat is in lijn met wat God reeds in de oude bedeling had geleerd. Heel Israël was daartoe geroepen. Weldoen aan behoeftigen lag al in het verbod op stelen besloten.

Mooi is de raad die Tobit die gaf aan zijn zoon Tobias: 'Wanneer je veel bezit, geef dan ook ruimhartig. Wanneer je zelf maar weinig bezit, aarzel dan niet om van dat beetje toch te geven. De hulp die door jou wordt geboden, is de beste investering voor moeilijke tijden en behoedt je voor het duister van de dood. Wie de armen helpt, brengt een offer dat de Allerhoogste welgevallig is' (4,8-11).

 

Beurs

Niet stelen, zo zegt het gebod, maar zélf aan het werk gaan, en weldoen. Het hoogste werk is echter dat werk dat betrekking heeft op de eeuwigheid. Jezus gebiedt zijn discipelen dat zij voor zichzelf een beurs maken die niet verslijt, en moeten werken aan een schat die niet vergaat (Luc.12,33). Hoe? Door liefde jegens God en de naaste. De beurs en schat die daardoor tot stand komen, blijven altijd, ook bij het sterven. Daarmee vergelijkbaar is aardse rijkdom vol armoede, aldus Augustinus. Maar aan die onslijtbare beurs en waardevaste schat moet dan wel worden gewerkt: Máák ze voor uzelf!

Wie bij zichzelf te rade gaat, ziet echter dat hij daartoe uit zichzelf niet in staat is. We zien ook in de spiegel van dit gebod dat we in alle opzichten niet aan het beeld voldoen dat God voor ons heeft bestemd. Wie daarentegen gelooft, mag weten dat Jezus ook déze schuld heeft betaald. Daartoe werd Hij beroofd van alles wat Hij bezat. Naakt hing Hij aan het kruis. Maar God gaf juist daardoor dat de macht van satan werd verbroken, ook zijn macht op het gebied van geld en goed, bezit en eigendom.

Deze overwinning werd zichtbaar in Jezus' opstanding uit de doden. Wie door het geloof aan Hem is verbonden, mag uit genade – als God het geeft – rechtdoen aan de bedoeling van de Vader met het achtste gebod. Daartoe heeft Christus dan ook zijn Geest uitgestort die de zijnen bijstaat en ook op dit terrein leert waarin de Vader vreugde heeft.

 

D.J. Steensma, Feanwâlden


Commentaar

  • Israëlzondag 2024-10-11 17:20:39

    Afgelopen zondag is in veel kerken aandacht besteed aan de bijzondere band van ons als...

  • Ver van ons bed 2024-09-27 17:32:11

    Een korte zoektocht op het internet leert me dat er ooit een programma op de televisie was, dat de...

  • Laatste en eerste 2024-09-14 09:19:44

    Dit is mijn zesenveertigste en laatste commentaar voor dit mooie Kerkblad voor het Noorden. Na...

  • Horrorgezinnen 2024-08-31 08:28:17

    Wat een pijnlijke vertoning op de onlangs gehouden democratische conventie in Chicago. Niet ver...