Gezegend bent U, Heer onze God, Koning van de wereld
die het brood uit de aarde
tevoorschijn doet komen.
Wij houden biddag voor het gewas en de arbeid,
omdat U de Gever bent van het leven.
Dat belijden we. Dat geloven we. Daarom komen we tot U.
Heer, wij zien om ons heen het land ontluiken,
de akkers worden bewerkt, het groen ontspruit aan de aarde,
en wij zien daarin Uw zegen.
U geeft, zoals U het beloofd hebt,
regen en zonneschijn.
We zien daarin Uw trouw, waarvoor we U danken.
Ziende op U mogen we verwachtend werken en bezig zijn,
U bent het immers die ons voedt,
zoals U dat de eeuwen door gedaan hebt.
Wij weten ons in ons werk afhankelijk van U,
U bent het die ons kracht geeft, om elke dag weer ons werk op te pakken.
Wij bidden U: zegen het werk van onze handen.
Maar, Heer, terwijl wij zo bidden om Uw zegen,
ontgaat het ons niet dat elders op aarde mensen van honger omkomen,
en dat kinderen met ondervoeding moeten zien te overleven.
We zien het gebeuren, we weten ervan,
omdat er, misschien, geen regen kwam,
of, omdat het geweld van oorlog oogsten onmogelijk maakte.
We zien het, en we weten dat U het zo niet hebt bedoeld.
En we weten ook dat U ons leerde bidden:
geef ONS ons dagelijks brood.
Leer ons daarom ook in ons bidden om te zien naar anderen,
en leer ons ons bidden te beamen met onze handen,
doordat we doen wat U ons hebt voorgedaan.
Heer, U maakte Uw ontferming levend en tastbaar,
zo was U onder ons, en zo wilt U, tot op de dag van vandaag gekend worden,
ook door wat U door ons heen wilt doen.
Heer, U die uw zon doet opgaan over heel de wereld,
tot U komt al wat leeft.
Wilt U leven geven. In en om Christus.
Zegen ook daartoe het werk van onze handen,
als wij delen en uitdelen in Uw naam.
Tot uw eer. Amen.
Tekst: Jan van ‘t Spijker