In het vorige artikel hebben we gezien hoe een dagelijkse en wekelijkse viering in de vroege kerk veranderde in een jaarlijkse viering. In de tijd van de Reformatie gaat men ook veel in gesprek over de betekenis van het avondmaal. Voor Calvijn betekent dit dat hij ervoor pleit om het avondmaal wekelijks te vieren. In dit artikel wil ik daarom wat inzoomen op de betekenis van het avondmaal. Dit gebeurt vanuit de catechismus waarin het avondmaal de maaltijd genoemd wordt die het geloof versterkt.
Werken en versterken
In zondag 25 gaat het over de vraag waar het geloof vandaan komt. Het antwoord is dat de Heilige Geest het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het evangelie, en het versterkt door het gebruik van de sacramenten. Woord en sacrament zijn dus beide nodig om het geloof in ons hart te laten ontstaan en te laten groeien. Het sacrament versterkt het geloof doordat het een zichtbaar teken en zegel is van de belofte van het Evangelie (vraag en antwoord 65).
De woorden werken en versterken geven dus aan dat de verkondiging van het Evangelie en het sacrament dicht bij elkaar gehouden moeten worden. Wanneer we iedere week de nadruk leggen op de Woordverkondiging en slechts vier tot zes keer per jaar op het sacrament, dan bestaat het gevaar dat Woord en sacrament los van elkaar komen te staan. Dit kan gelden voor degenen die aan het avondmaal gaan, maar ook voor de kinderen en de jongeren. Welk signaal geven we af aan de kinderen en jongeren over de noodzaak van de viering van het avondmaal?
De woorden werken en versterken zijn te vergelijken met het bouwen van een muur. Daarvoor worden bakstenen gebruikt. Wie de bakstenen alleen op elkaar zou stapelen, zou wel een muur krijgen, maar erg stevig zal de muur niet zijn. Na het plaatsen van iedere steen, smeert de metselaar specie op de stenen. Zo wordt de muur opgebouwd (werken) en versterkt. Dit beeld helpt om na te denken over de verhouding van de verkondiging van het Evangelie en het sacrament. Versterken doe je niet af en toe, maar voortdurend en gaat gelijk op met het werken van het geloof.
In onze westerse samenleving staat geloven onder druk. Christenen vormen meer en meer een minderheid en het is niet meer vanzelfsprekend om te geloven. Juist dan is het belangrijk om het geloof dat zo aangevochten wordt te versterken. Als het geloof iedere dag aangevallen wordt, is dan een frequente versterking niet van belang?
Betekenis en beleving
Het is mijn indruk dat het avondmaal door velen beleefd wordt als iets wat heel bijzonder is. En dat is niet voor niets. Het is ook heel bijzonder wat er gebeurt. In het avondmaal wordt Gods genade zichtbaar. Alle zintuigen worden erbij betrokken. Je kunt het horen, zien, ruiken en proeven. De reactie die veel gegeven wordt op de vraag of het avondmaal vaker gevierd moet worden is: ‘Dan wordt het unieke en bijzondere karakter van het avondmaal aangetast’ of ‘Dan wordt het avondmaal zo gewoon’. Hoe begrijpelijk en sympathiek dit ook klinkt, toch is het de vraag of dit wel zo is. Want dan wordt het bijzondere karakter blijkbaar bepaald door de frequentie. Het is dan de lage frequentie die eraan bijdraagt dat het avondmaal beleefd wordt als iets heel bijzonders. Frequentie en beleving van het avondmaal zijn dus omgekeerd evenredig aan elkaar verbonden. Hoe vaker het gevierd wordt, hoe kleiner de betekenis wordt. Hier is het belangrijk om de vraag te stellen of dit wel terecht is? Niet de frequentie moet de behoefte en betekenis van het avondmaal bepalen, maar de betekenis moet de frequentie bepalen. Omdat geldt dat de Here Jezus Christus zelf als gastheer Zijn gemeente uitnodigt aan tafel, wordt de beleving bepaald door Gods overvloedige genade. Als Gastheer is Jezus royaal. Hij deelt niet sporadisch uit of voor enkelingen, maar voortdurend moet een christen leven uit Zijn genade. Het kenmerkende van genade is dat je daarvan nooit kunt zeggen: ‘Nu heb ik wel genoeg.’
Omdat het in de viering gaat om de bevestiging en verzekering van de belofte van Zijn genade is het niet de vraag of wij behoefte hebben om het avondmaal meer te vieren, maar vooral of een frequentere viering ook niet past bij het karakter van de HERE, waarover bijvoorbeeld Psalm 103 zingt: ‘Liefdevol en genadig is de HEER, Hij blijft geduldig en groot is zijn trouw. Niet eindeloos blijft Hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn. Hij straft ons niet naar onze zonden, Hij vergeldt ons niet naar onze schuld. Zoals de hoge hemel de aarde overspant, zo welft zich zijn trouw over wie Hem vrezen.’ Als we deze genadige boodschap wél iedere week horen, waarom zouden we die dan niet iedere week ook proeven?
ds. Albert-Jan Dorst, Surhuisterveen