Jan en Petra willen over enige tijd trouwen. Zij zien uit naar hun trouwdag. Deze dag moet onvergetelijk worden. Eerst geven ze hun ja-woord voor de overheid, en dan later op die dag zouden ze hun ja-woord willen herhalen in de kerk. Daarom hebben ze de kerkenraad gevraagd of ze ‘in de kerk mogen trouwen’.
De kerkenraad heeft met blijdschap daarin toegestemd. Het jonge paar leeft mee met de gemeente. Er is geen enkel bezwaar tegen een speciale kerkdienst waarin samen met en voor hen wordt gebeden om Gods zegen. Daarom deelt de kerkenraad aan de gemeente mee dat Jan en Petra de kerkelijke bevestiging van hun huwelijk hebben aangevraagd.
Geschiedenis
Het woord ‘bevestiging’ heeft een geschiedenis. Er is een tijd geweest (globaal genomen de zeventiende en achttiende eeuw) waarin de kerk in ons land daadwerkelijk een huwelijkssluiting regelde. De jongen en het meisje hadden afgesproken dat zij samen verder wilden gaan en gingen dan op een doordeweekse dag naar de kerk waar het huwelijk werd gesloten. Zij die geen lid van de protestantse volkskerk waren, gingen dan naar de burgerlijke overheid waar hun huwelijk werd bevestigd. De reformatoren stelden dat dat laatste ook zo hoorde. De overheid moet burgerlijke zaken regelen. Daartoe is zij door God aangesteld als haar dienares.
Van oudsher en in bijbelse tijden werd de huwelijkssluiting door de betrokken families geregeld. Daar was ook de clan en dorpsgemeenschap bij betrokken. Maar in de middeleeuwen heeft de Rooms-Katholieke Kerk het huwelijksrecht steeds meer naar zich toegetrokken. Volgens Rome wordt een huwelijk pas echt gesloten als het bruidspaar in de kerk elkaar het ja-woord geeft in aanwezigheid van de pastoor en getuigen. Het huwelijk van gedoopten werd een kerkelijke zaak, en zelfs een sacrament. De reformatoren vonden echter dat de huwelijkssluiting een taak van de overheid is.
Maar na de reformatie kreeg de overheid in de Nederlanden de regeling van huwelijkssluitingen niet voor elkaar. Zij liet een groot deel van deze regeling aan de (hervormde) volkskerk over. Daarom konden de mensen naar deze kerk voor een huwelijkssluiting. Daarmee zette zij een oude rooms-katholieke wetgeving voort.
Verandering
Aan het begin van de negentiende eeuw veranderde de huwelijkswetgeving in Nederland. Toen bepaalde de Franse overheerser dat de huwelijkswetgeving een zaak van de overheid is. Zij alleen is verantwoordelijkheid voor een goede regeling van burgerlijke zaken. Alleen zij kan aangeven of een huwelijk wettelijk gesloten kan worden. Alleen zij heeft goed zicht op wie met wie is getrouwd, zodat niemand met twee partners tegelijk getrouwd kan zijn, en de trouwlustigen geen nauwe bloedverwanten van elkaar zijn. Vanaf die tijd kan dan ook alleen voor de overheid een huwelijk worden ‘voltrokken’. Dit woord ‘voltrokken’ raakte vanaf dat moment ingeburgerd.
Ondertussen bleef de kerk echter toch nog spreken over ‘bevestiging’. Zij hield vast aan het oude huwelijksformulier dat door Datheen was opgesteld voor de ceremonie (van een huwelijkssluiting) in de kerk. De formulieren die daartoe in ons kerkverband zijn vastgesteld, gaan daarop terug. Dit betreft het formulier dat (voor het laatst) door de generale synode van 1974 is vastgesteld, en het (nieuwe) formulier dat is vastgesteld door de generale synode van 2007. Ook onze kerkorde spreekt over bevestiging. Zij stelt dat de kerkenraad erop moet toezien dat het huwelijk ‘voor de gemeente van Christus bevestigd wordt door een dienaar des Woords, volgens het formulier’.
Indruk
Het woord ‘bevestiging’ wekt de indruk dat het huwelijk pas echt in de kerk wordt gesloten. Onze kerkelijke documenten versterken die indruk. Zo gebeurt dat in het huwelijksformulier in de vragen die aan bruid en bruidegom worden gesteld. Aan de man wordt gevraagd of hij ‘genomen heeft en neemt’ tot zijn vrouw enz., en aan de vrouw wordt gevraagd of zij ‘genomen heeft en neemt’ tot haar man enz. Duidelijker zou zijn als de vraag zou beginnen met bijvoorbeeld: ‘U bent (zopas/vanmiddag/afgelopen week) getrouwd met N. Belooft u hier opnieuw voor God en dan nu ook voor zijn gemeente etc.’
Maar er is meer. De indruk dat het eigenlijke huwelijk wordt gesloten in de kerk, wordt ook bevestigd door de rol van de predikant. Deze rol is nog een restant van de oude traditie waarin de pastoor per se bij de huwelijkssluiting moest zijn. Hij is volgens de Rooms-Katholieke Kerk de beslissende getuige bij de huwelijkssluiting. Zo had de synode van Trente (1546-1564) bepaald. Rome heeft vanaf toen het huwelijk verkerkelijkt. Van deze roomse verkerkelijking zijn we nooit helemaal losgekomen.
Boterbriefje
Ook in het dagelijks spraakgebruik komt de gedachte terug dat de eigenlijke huwelijkssluiting in de kerk plaatsvindt. Doorgaans wordt gesproken over ‘trouwen in de kerk’. Onterecht. Het trouwen gebeurt voor de overheid. Soms wordt ook gezegd: ‘Wij zijn getrouwd door ds. X.’ Eveneens ten onrechte. De predikant doet in een eredienst bij een huwelijk niets anders dan in een andere kerkdienst: hij verkondigt het Woord van God, gaat voor in de gebeden, en mag ook namens God een zegen uitspreken. In een speciale kerkdienst mag hij een zegen uitspreken aan het adres van het bruidspaar, zoals hij aan het einde van elke kerkdienst een zegen uitspreekt over heel de gemeente, in een wensvorm: ‘De HERE zegene u, enz.’
Velen ervaren dat in de kerk het huwelijk pas echt wordt gesloten. Soms wordt zelfs denigrerend gesproken over het halen van een boterbriefje (bij de overheid). Echt heel fout, want juist voor de overheid vindt de huwelijkssluiting plaats. Wie als gelovige dáár zijn ja-woord geeft, doet dat óók voor God. Bovendien: laat uw ja ja zijn. En laat dit ja ook een evangelisch ja zijn: een ja dat geënt is op alles wat het evangelie zegt over liefde en trouw in het huwelijk. Een ja dus dat je als christen uitspreekt!
Zo mogen Jan en Petra uitzien naar een dienst waarin zij dat jawoord voor hun kerkelijke gemeente herhalen, en uitdrukkelijk aangeven wat zij met hun jawoord voor de overheid bedoelen. Dan mag er ook samen met en voor hen worden gebeden om Gods zegen over hun huwelijk.
Volgende keer enkele opmerkingen over een nieuwe invulling van het begrip ‘huwelijksbevestiging’, en over het gebed om Gods zegen over een pasgesloten huwelijk.
D.J. Steensma, Feanwâlden