In het diaconaat gaat het niet louter om het hulpverlenen. Dat doen allerlei algemene hulpverleningsorganisaties ook en daar is op zich natuurlijk niets mis mee.
Maar voor christenen heeft hulpverlening altijd een diepere dimensie. Immers alles wat wij gekregen hebben is ontvangen vanuit de zegenende handen van de Heer, en het is voor ons een eer en een opdracht om iets van die ontvangen gaven af te staan ten behoeve van de ander. Zo wordt de liefde van Christus voor de mensheid concreet zichtbaar gemaakt.
Dat kan met persoonlijke inzet én door financieel bij te dragen.
Ook in de joodse traditie is het een goed gebruik om zorg te hebben voor de armen en daarbij de ander in zijn waarde te laten. Op heel wat plekken in het Oude Testament lezen we over de opdracht van God om te zorgen voor weduwen, wezen, vluchtelingen en armen. Dat is de ware godsdienst. De joden hebben daar zelfs voorschriften voor ontworpen. Regels waar wij ook van kunnen leren. Het gaat er daarbij dus óók om hoe je geeft.
Voor gaven aan de armen gebruikt de joodse traditie het Hebreeuwse woord tsedaka.
Het is een woord waarin twee begrippen meespelen, barmhartigheid en rechtvaardigheid.
Het geeft aan dat de armen recht hebben op wat hun wordt gegeven.
Het meest opmerkelijke in de voorschriften voor het geven van hulp zijn wel de regels die moeten voorkomen dat de arme, degene die de tsedaka ontvangt, zich beschaamd voelt.
Er is zelfs een schaal van waardering voor de manier waarop gegeven kan worden.
De moeite van het lezen en overdenken waard.
Van weinig naar veel waardering in acht stappen:
1. Degene die tsedaka geeft met een zuur gezicht.
2. Degene die minder geeft dan mogelijk en passend is, maar met een vriendelijk gezicht.
3. Degene die de arme tsedaka geeft nadat deze erom gevraagd heeft.
4. Degene die tsedaka geeft vóórdat de arme erom gevraagd heeft.
5. Wanneer de arme weet van wie hij tsedaka ontvangt,
maar de gever niet aan wie hij geeft.
6. Wanneer de gever weet aan wie hij geeft, maar de arme niet van wie hij ontvangt.
7. Wanneer de gever niet weet aan wie hij geeft
en de arme niet weet van wie hij ontvangt.
8. Iemand een lening geven om iets te kunnen ondernemen, een partnership met
hem aangaan of werk voor hem zoeken, hem onafhankelijk maken.
De hoogste graad van tsedaka.
Het mooie van een gift aan de diaconie is dat de gever niet bekend wordt bij de ontvanger
en dat zodoende de gift als afzender Jezus Christus heeft. Want namens Hem doet de diaconie haar werk.
Alle reden om er bijvoorbeeld een maandelijkse gewoonte van te maken het werk van de diaconie financieel te steunen.
Art van der Molen, Bierum