Bidstond generale synode
Donderdag 20 juni jl. was de dag die al lang in veel agenda's aangestreept stond als de dag van de bidstond. De bidstond voorafgaande aan de opening van de generale synode. Een goed gebruik om eerst samen te knielen en te bidden voor de God van de genade om Zijn zegen over de synode.
De bidstond vond plaats in de historische Laurenskerk van Rijnsburg, niet in het gebouw van de christelijk-gereformeerde kerk ter plaatse. Dat heeft te maken met de beperkte ruimte in het eigen kerkgebouw. Mooi om met veel afgevaardigden, gemeenteleden en belangstellenden in een eeuwenoude en monumentale kerk samen te zijn om de grote daden van God te gedenken. Een oud kerkgebouw helpt daarbij. De God, Die ons voorgeslacht droeg, is de God van Wie we het ook vandaag mogen verwachten.
De bidstond werd – naar goed gebruik – geleid door de preses van de vorige synode, ds. J.G. Schenau, predikant van Nunspeet-Ichtus. In het gebed werd onze God gevraagd om Zijn wegen bekend te maken en ons als afgevaardigden daarop te leiden. Daarna volgde een indringende preek om ons bij de Heere te brengen en te houden.
Hoop op herleven?
Vanuit Ezechiël 37 verkondigde ds. Schenau het woord van God. De kerntekst van de verkondiging was: En Hij zei tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? En ik zei: Heere, Heere, U weet het (vs. 3).
We begonnen met het zingen van een lied ‘Wee mij, want ik ben ontboden bij de doden.’ Misschien een bevreemdend lied, maar het gaat daar over het visioen van Ezechiël. In Ezechiel 37 gaat het om het visioen dat de profeet krijgt in ballingschap in Babel over het dal van de dorre doodsbeenderen. Het thema van de verkondiging was: Is er hoop op herleven?
Op het eerste gezicht is dat er niet als je een dal vol botten ziet liggen. Daar heerst de dood en waar de dood heerst is het donker en zonder hoop.
Uiteraard is het visioen van Ezechiël niet een op een te leggen op de situatie in onze kerken. Bovendien gaan wij daar niet over, maar onze God.
Als er ergens hoop vandaan moet komen is het van God, de Heere HEERE zoals Ezechiël Hem noemt.
Voor jou een vraag
In de woorden van Ezechiël wordt het schokeffect merkbaar dat hij heeft als hij dit visioen krijgt. Zeer veel beenderen die ook nog zeer dor waren. Als dode onbegraven liggen is dat een grote vloek. Is dat een beeld van ons kerkverband, in ontbinding? Zo voelt het niet, maar doden voelen ook hun eigen dood zijn niet. In veel plaatselijke gemeenten wordt zegen ontvangen en ook zo verwoord. Pas op dat je de Heere niet tekortdoet in een tijd van crisis. Maar is er misschien toch wel iets van waar?
Ezechiël moest helemaal om de vallei heen gaan, hij moest het van alle kanten bekijken. De kerk van Christus in ons land is hopeloos verdeeld. Openbaart zich een oordeel over onze kerken? De Heere heeft allereerst een vraag: ‘Zullen deze beenderen weer levend worden?’ Daaruit volgt dan ook de vraag: ‘Is er hoop voor mij?’ Wat is ons antwoord? Bij ja, geloof je wel heel erg veel. Bij nee, denk je wel heel klein van God. Ezechiël leert het ons: ‘U weet het, Heere HEERE! Als iemand het hier weet, dan bent U het.’
Voor de Heere een weet
Na de belijdenis dat de Heere het weet, gaat die Heere spreken. Wat voor jou een vraag is, Ezechiël, is voor de Heere een weet. Daarna volgt een aantal keer de formule: Ik zal, Ik zal. God gaat reddend ingrijpend bij Zijn volk, er komt een einde aan de ballingschap. God gaat leven geven. Daarom moeten we als kerken vol inzetten op de verkondiging. Daardoor maakt de Heere leven. Ezechiël ziet vlees, spieren en zenuwen op de dorre beenderen komen. Iets van Pasen wordt hier gezien. De roep om tot leven te komen, dat is het bestaansrecht van de kerk, ook van onze kerken.
In die herkenbare mensen ontbreekt nog iets, Geest. Je kunt een gemeente zijn met body, maar zonder spirit. Een kerk met spieren, maar zonder spiritualiteit. De Heere is uit op lof en liefde. Doden kunnen pas horen als ze horend worden gemaakt. De Geest moet komen én de Geest komt. We moeten in de wind komen staan. ‘Kom Geest, blaast U hier, blaast U op ons!’
Van de Heere een wonder
Als er zo gebeden wordt, dan gaat er ook iets gebeuren. Toen kwam de Geest in hen en ze stonden op hun voeten, een heel groot leger. Mensen van vlees en Geest.
Dat begint bij de omgang met deze God, zoals Ezechiël dat liet horen: ‘U weet het, Heere HEERE.’ Laat die verborgen omgang ons leven, onze kerken typeren. Dan zal alles, alles van de Heere zijn. Tot lof en eer van deze God!
Na deze verkondiging zongen we psalmen tot eer van onze God. Psalmen die een intens gebed bevatten om ons weer in God te mogen verblijden. Dat verblijden over God bestaat in het vrezen van de Heere, in het verwachten van Zijn hulp. Dan zal er eer- en lofprijzing in onze kerken zijn voor deze God. Die lof is er vandaag, morgen en tot in alle eeuwigheid.
Met dat gebed werd de bidstond beëindigd. Laten we terugkeren tot onze God met het gebed: ‘U weet het Heere, help ons!’
Jurrian Oosterbroek, Dronten
Ds. J. Oosterbroek is een van de afgevaardigden naar de generale synode 2024.