Samen leven met Hem
Velen leren dat op een gegeven moment de gemeente van Christus zal worden opgenomen. Volgens deze leer kan Jezus elk moment komen om alle gelovigen thuis te halen en hen te behoeden voor de grote verdrukking. Voor deze leer doet mensen een beroep op Paulus.
Volgens de leer van de opname van de gemeente zal Christus met alle gelovigen terugkeren en met hen duizend jaar in vrede regeren. Gelovigen hoeven niet bang te zijn dat hun gestorven geliefden de opname zullen mislopen. Want eerst zullen de overleden gelovigen opstaan en de levenden zullen dan plotseling verdwijnen. De ongelovigen zullen pas opstaan na het vrederijk.
Oordeel
De leer van de opname wijst erop dat Gods oordeel als een dreiging boven de wereld hangt, totdat het losbarst bij de wederkomst (1 Thess.1:10). Maar dat zal de gelovigen niet raken, want zij zijn al veilig door de verlossing van Jezus. Hij zal dan de begonnen verlossing voltooien. Dit is bemoedigend, maar het is ook een waarschuwing: Neem Gods toorn over afval en ontrouw ernstig! Dien de Here totdat Hij komt!
De vraag is of Paulus in zijn eerste brief aan de Tessalonicenzen bedoelt dat dus hij en de gelovigen aan wie hij schrijft de wederkomst zullen meemaken.
De apostel schrijft daar namelijk dat ‘wij, de levenden die achterbleven’ samen met degenen die ontslapen zijn in Christus weggevoerd worden, de Here tegemoet (4:15, 17). Was de gemeente daarom geschokt toen er gemeenteleden stierven? Blijft hij toch volhouden dat Jezus spoedig komt, binnen de eigen generatie? Zijn de gestorven gelovigen uitzonderingen die de regel bevestigen? Dat is hoogst onwaarschijnlijk.
Antwoord
De apostel beantwoordt een vraag uit de gemeente of ontslapen gelovigen bij de wederkomst in het nadeel zijn (4:13-14). Hij antwoordt: ‘Omdat wij geloven dat Jezus is gestorven en opgestaan, geloven wij ook dat God hen die (geloven in Christus, maar) ontslapen zijn, (zal opwekken en) door Jezus zal brengen met Hem.’ Na dit compacte antwoord – door mij voor de duidelijkheid aangevuld – geeft hij een toelichting en verbreding.
Het moment van Christus’ komst is onbekend. Maar als Hij komt, zullen de doden in Hem zijn – de gestorven gelovigen – eerst opstaan. Daarna zullen ‘wij’ die levend overgebleven zijn (degenen die de wederkomst meemaken) samen met hen worden opgenomen op de wolken om samen de Here te ontmoeten. Zo zullen wij (alle gelovigen samen) altijd met de Here zijn. Er is een relatie tussen deze slotwoorden en het ‘brengen met Hem’ in vers 14 van hoofdstuk 4. Daar ging het over de gestorven gelovigen. Hier komen de anderen erbij.
Sinaï
Als Paulus spreekt over de toekomstige verschijning van Christus – op een teken, bij het roepen van een aartsengel, bij het geklank van een bazuin (1 Tess. 4:16-17) – gebruikt hij veel woorden uit Exodus: stem, bazuin, neerdalen, wolk en (de Here) tegemoet (19:16-18). In dit bijbelboek wordt gesproken over Gods indrukwekkende verschijning aan Israël bij Sinaï. Er is verschil tussen beide gebeurtenissen. Mozes ontmoette HERE alleen. Door verschijnselen werd het volk op afstand gehouden. Er is ook overeenkomst, in de openbaring van de HERE tot heil van zijn volk. Maar Christus is meer dan Mozes. Christus zal met overweldigende majesteit terugkeren om zijn werk te voltooien. Alle gelovigen zullen dan voor altijd met Hem verenigd zijn. Hiermee moeten de lezers elkaar bemoedigen. De ontslapen gelovigen zullen tijdig wakker worden geroepen om met alle andere gelovigen Jezus’ komst mee te maken, en voor altijd met Hem verenigd te zijn. Hier blijven de ongelovigen buiten beeld.
Tijdstip
Paulus hoeft het niet te hebben over het tijdstip van Jezus’ terugkeer, want de dag van de Here komt als een dief in de nacht. Maar de gelovigen zullen door die dag niet worden overvallen. Zij zijn namelijk niet van de duisternis; zij zijn kinderen van het licht. De wederkomst heeft tweeërlei uitkomst: rampzaligheid en gelukzaligheid.
De profeten spraken vaak over de dag van de HERE, waarop Hij zal oordelen over alle ongerechtigheid. Maar voor zijn kinderen is het de dag van de volkomen verlossing. Daarop legt Paulus de nadruk (1 Tess. 5:4-5, 9-10). In hun levensstijl moet het echter wel zichtbaar zijn dat zij op weg zijn naar die dag. Paulus maakt hen wegwijs. Alle gelovigen, jullie en wij, zijn kinderen van het licht. De gelovigen zijn licht in de Here (Ef. 4:13-14). Daarom moeten zij wandel als kinderen van het licht. Die vermaning is voor gelovigen blijkbaar nodig.
Kinderen van de dag
In hoofdstuk 5 van zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen voegt Paulus eraan toe: ‘jullie zijn kinderen van de dag’ (vs. 4), een zegswijze die hij zelf heeft bedacht. Het woord dag is een zinspeling op ‘de dag van de Here’. Naar die dag zien ‘kinderen van de dag’ uit. Die dag is al aangebroken in Christus’ opstanding. Zij die in Christus zijn, zijn in Hem al een nieuwe schepping (2 Kor. 5:17). Door de Geest zijn zij een met Christus. Als de Here komt, zullen zij het volle heil krijgen. Maar ook nu al zijn zij niet (meer) van de nacht en de duisternis, maar ‘van de dag.’ Zij leven in het licht en zijn op weg naar de dag van de Here (Rom. 13:11-14).
Zij daarentegen die geestelijk slapen, zijn als ‘nachtbrakers’ en ‘werkers van de duisternis’ (1 Tess. 5:6-8). Door het verschil te laten zien, blijkt hoe heerlijk het is de Here toe te behoren. ‘Laten wij, de kinderen van de dag, daarom wakker en nuchter zijn. Dat zijn wij als we bekleed zijn met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop op de redding. Zo concretiseert Paulus hier de geestelijke wapenrusting. We zijn geestelijk wakker en nuchter als wij ‘licht in de Here zijn’, en door het geloof weten dat de nieuwe dag komt.
Nuchterheid
In geloofsnuchterheid zie je alles in de juiste proporties, levend vanuit Christus’ opstanding, op weg naar Gods nieuwe wereld, die zeker komt bij de wederkomst.
Christus is voor ons gestorven (en opgestaan). Dat is het begin van het nieuwe leven. Op de dag van zijn komst zullen wij samen met Hem leven, hetzij wij waken of slapen. Hetzij wij leven als Hij komt of dan al overleden zijn (vgl. 1 Tess. 4:15-17).
Daarom moeten gelovigen elkaar te bemoedigen, zo zegt Paulus tegen de Tessalonicenzen (5:11), al weet hij dat zij dat al doen. Zo laat Paulus in hoofdstuk 5 vers 1-10 weten wie Christus is voor de zijnen en wie zij zijn door het geloof in Hem. Het zijn bemoedigende woorden om elkaar te bemoedigen en op te bouwen.
D. Visser, Amersfoort
Dr. D. Visser is emerituspredikant te Amersfoort.