De geschiedenis zoals die zich voltrok in Latijns-Amerika heeft, zagen we, grote invloed gehad op de ontwikkeling van de kerk en van de manier waarop de kerk een plaats kreeg in dat werelddeel. De politieke gebeurtenissen hebben daarbij diepe sporen getrokken, die tot op de dag van vandaag aan te wijzen en nog steeds tastbaar zijn. In dit artikel richten we daar wat meer concreet de lens op.
De houding die de Rooms-Katholieke Kerk aanvankelijk aannam tegenover de nieuwe regeringen in de verschillende staten, nadat de onafhankelijkheid van Spanje en Portugal was bevochten, was een van tegenstand.
Het duurde heel lang voordat de kerk accepteerde dat de politieke situatie definitief anders was geworden. Ik schreef al over de wisselende positie van de kerk in de verschillende staten van Latijns-Amerika, waar de macht nu eens in rechts georiënteerde conservatieve (soms dictatoriale) handen en dan weer in links gerichte socialistische (ook hier soms dictatoriale) handen lag.
Latijns-Amerika is een van die delen van de wereld waar de geschiedenis met het bloed van heel wat onschuldige mensen geschreven is en waar ook daardoor de sociale tegenstellingen geweldig groot zijn. Te midden van dat alles begon de kerk zich pas aan het eind van de negentiende eeuw te realiseren dat ze zich niet afzijdig kon houden van het publieke leven.
Met vallen en opstaan
Daartoe aangezet door de in het vorige artikel genoemde encycliek van paus Leo XIII, Rerum Novarum (1891), zocht de kerk naar een meer constructieve houding ten opzichte van de samenleving. Daarbij had ze echter te maken met een grote achterstand die ze had opgelopen omdat er een enorm tekort aan priesters en andere geestelijken was ontstaan – een situatie die tot op de dag van vandaag blijft voor voortduren. Er waren en er zijn nog steeds aanzienlijk minder priesters per gelovige in Latijns-Amerika dan waar ook ter wereld. Ter vergelijking: in Noord-Amerika en in Europa is de verhouding tussen priesters en parochianen ongeveer een op vijftienhonderd. In Azië is het een op vijfentwintighonderd. Maar in Latijns-Amerika is er slechts één priester per vijfenzestighonderd katholieke gelovigen.
Wat dat betekent is niet zo moeilijk voor te stellen: als er geen of bijna geen priesters zijn, die de kerk vertegenwoordigen en bij wie je terecht kunt, hoe zullen de mensen dan echt betrokken zijn op de kerk? Het verklaart nog weer eens te meer de grote invloed van de confradias (broederschappen) die we in het vorige artikel tegenkwamen: als de officiële kerk er eigenlijk niet is, gaan mensen zoeken naar eigen manieren om hun geloof te praktiseren. In die confradias beleven ze wat ze in de kerk niet vinden, of wat hun in de kerk niet geboden wordt, en geven ze er – los van de kerk – vorm aan.
Tegen de stroom in
In de confradias was echter, vanwege het privékarakter van de bijeenkomsten, de aandacht voor het sociale leven niet sterk aanwezig. Dat was dan ook een van de hindernissen waarop de kerk stuitte toen ze uiteindelijk oog begon te krijgen voor de publieke verantwoordelijkheid. Het merendeel van de gelovigen was afkerig van sociale betrokkenheid. Dat gold niet alleen van de mensen die via de confradias hun geloof beleefden, maar ook van de mensen die nog altijd naar de officiële kerk gingen. Het merendeel van de rooms-katholieke mannen en vrouwen die naar de mis gingen, keerden daarna gewoon terug naar huis, niet geïnteresseerd om de wereld te veranderen. In een in 1953 gedaan onderzoek werd duidelijk dat de meeste Latijns-Amerikaanse katholieken minimale belangstelling hadden voor de sociale agenda van de kerk. Daarbij speelde heel duidelijk het al genoemde grote tekort aan priesters een grote rol.
Je zou kunnen zeggen dat de kerk alles tegen had toen ze ernaar zocht haar verantwoordelijkheid in en naar de samenleving in te vullen.
Militaire dictaturen
Dat is nog niet alles, want dat de Rooms-Katholieke Kerk in Latijns-Amerika uiteindelijk toch een actieve rol is gaan spelen in de zo complexe context, hangt samen met een nog moeilijker periode die grote delen van het zuidelijke Amerikaanse continent lange tijd in een wurggreep hield. In de drie decennia na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er verschillende militaire dictaturen, die hun greep naar de macht vaak rechtvaardigden als een verdediging tegen het in hun ogen opkomende goddeloze communisme. Daarbij namen verschillende leiders van de kerk, met haar lange geschiedenis van gehoorzaamheid aan de regering, opnieuw een houding aan waarin ze de militaire machthebbers verdedigden.
Dwaze moeders
Dat veranderde echter toen andere priesters en bisschoppen, samen met heel veel gelovigen, hevig verontrust raakten door het geweld en door de toenemende economische ongelijkheid in de hele regio. Daarbij lieten met name vrouwen van zich horen. In land na land vulden wat we dwaze moeders zijn gaan noemen het straatbeeld. Zij verzamelden zich op pleinen en voor kerkgebouwen en riepen om informatie over hun vermiste zonen en dochters. Ze hielden gebedswaken voor de veilige terugkeer van hun kinderen die door de militaire regimes gevangen waren genomen of zelfs vermoord. De kerk moest uiteindelijk wel reageren. En deed dat ook. In Medellín in Colombia werd in 1968 een bijeenkomst gehouden waar bisschoppen uitspraken dat de kerk zich in haar ethiek zou moeten laten leiden, niet door de rijken, maar door de armen. Na die bijeenkomst begonnen veel bisschoppen, priesters en vrome leken zich uit te spreken tegen de misstanden van de militaire regimes. Ze begonnen op te roepen tot democratische hervormingen. Het gevolg was echter dat heel wat sociale activisten door de militaire regering (of hun doodseskaders) vermoord werden omdat zij zich om de armen bekommerden. Aartsbisschop Óscar Romero van El Salvador was de meest prominente van deze martelaren. Op 24 maart 1980 werd hij neergeschoten, terwijl hij de ochtendmis aan het opdragen was in de hoofdstad San Salvador.
In het volgende artikel rond ik de serie af.
Jan van ’t Spijker, Hoogeveen