Wat betekent het dat Jezus is opgestaan uit de dood? Wat betekent dat voor mij als gelovige als ik elke dag in deze wereld merk dat ik door mijn geloof bots op de harde werkelijkheid van het bestaan waarin ik vreemd word aangekeken juist omdat ik geloof.
In dit artikel denk ik daarover na. Ik mijmer wat bij een paar verzen uit de eerste brief van Petrus, omdat de apostel daar heel wezenlijke dingen zegt die mij vandaag houvast geven.
Keuze
In het begin van het eerste hoofdstuk van zijn eerste brief prijst Petrus God die ons, zo zegt hij, door de opstanding van de Here Jezus Christus heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop (1: 3-5). Dat moet een geweldig houvast geweest zijn voor de eerste lezers van deze brief.
Dat waren mensen die vreemdelingen geworden waren in hun eigen land doordat ze in de Here Jezus Christus waren gaan geloven (1:1-2). Daarbij gebruikt Petrus bewust woorden die doen denken aan de ballingschap die Israël meemaakte. Dat doet hij om iets duidelijk te maken. De tijd van de ballingschap was voor de gelovige Israëlieten die naar Babel waren meegenomen, een periode van beproeving geweest, want hoe moesten ze zich verhouden tot de omgeving waarin ze waren terechtgekomen? Hoe moesten ze omgaan met de totaal andere cultuur die doordrenkt was van de godsdienst van Babel?
Dat is precies ook de vraag waar de gelovigen aan wie Petrus schrijft mee zitten. Want wie in Jezus gaat geloven, wordt daarmee tot een vreemdeling in eigen land. Je komt in zekere zin buiten te staan. Want in en met Christus leven we in deze complexe en verwarrende wereld. Daar sta je als gelovige elke dag weer voor de keuze – heel concreet – of je gewoon mee doet met alles waar het in de wereld om lijkt te gaan of dat je juist een andere keuze moet maken (of zelfs er tegenin moet gaan) omdat jij in Christus een andere werkelijkheid hebt leren kennen.
Levende hoop
J.E. Lesslie Newbigin, een bekende zendingsman uit de twintigste eeuw, zei vaak in de vele lezingen die hij hield: wij kennen het verhaal. Daarmee wilde hij aangeven dat mensen die in Jezus geloven weten hoe het zit. Wij weten wat vanuit Gods perspectief de werkelijkheid is. Wij kennen Gods verhaal: dat verhaal dat die grote en machtige lijn zichtbaar maakt waarbij, aan de einder, het Koninkrijk van God oplicht. Daar gaat het naar toe, omdat God in zijn grote barmhartigheid Zijn Zoon Jezus gegeven heeft tot in de dood. Hij gaf Hem over om ons met Zijn kostbare bloed vrij te kopen (1:18-19). Daarom ook is er de jubel waarin Petrus in vers 3-5 losbarst: dat de God en Vader van de Here Jezus Christus ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop.
Ja, wij weten dat geloven in Jezus ons tot vreemdelingen maakt in ons eigen land, in een wereld en samenleving waarin met God en met Christus niet wordt gerekend. Maar wij kennen het verhaal van God. Het is naar ons toegekomen. Het is ons verkondigd (1:25), en zodoende hebben we oog gekregen voor die compleet nieuwe en andere werkelijkheid die spreekt van een onvergankelijke, onbevlekte, en onverwelkbare erfenis die voor ons bewaard wordt (1:4). Daar leven we naar toe.
Ik herinner me een preek die ik eens hoorde waarin de voorganger de woorden ‘onvergankelijk’, ‘onbevlekt’ en ‘onverwelkbaar’ probeerde uit te leggen. Hij kwam tot de slotsom dat je die woorden eigenlijk niet uit kunt leggen omdat alles op aarde aan de vergankelijkheid is overgegeven, omdat er niets is dat nooit bevlekt raakt, en omdat alles ook verwelkt. Zo is het: hoe de toekomst eruitziet, hoe het zal zijn, weten we niet. Het enige dat we wel kunnen zeggen is dat alles nieuw is en dat daar, als God de hemel en de aarde nieuw gemaakt heeft, gerechtigheid zal wonen (2 Petrus 3:13). En proef dat woord ‘wonen’ eens. In deze wereld is gerechtigheid, en helemaal, in deze wereld is Gods gerechtigheid ver te zoeken. Maar in Gods nieuwe schepping zal de gerechtigheid van God die ook gerechtigheid op aarde betekent, ‘wonen’ – er helemaal thuis zijn en de toon zetten.
Nuchter
Wij kennen het verhaal, en we zijn – zo mag je dat in het geloof zeggen – door God in dit verhaal gezet. Want, nog maar een keer, het is de God en Vader van onze Here Jezus Christus die ons overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden (1:3).
Hij riep deze hoop in ons wakker en doet ons eruit leven. Omdat we ons in deze levende hoop volkomen mogen richten op de genade die ons gebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus (1:13). Daarom mogen we zelfs nuchter zijn, zegt Petrus in datzelfde vers. Nuchter, dat is niet ‘niet dronken’, maar nuchter is, bijbels gezien, weten wat in het perspectief van Gods heilsgeschiedenis de stand van zaken is (vgl. ook 4:7). Daarom, de levende hoop die ons in het geloof – door God – gegeven is, maakt dat we zeggen kunnen: ja, we zijn hier op aarde vreemdelingen, maar we zijn al thuis. In dat paaslicht leven we.
En we zingen ervan:
Kondigt het jubelend aan, / laat het de windstreken horen,
doe het de aarde verstaan: / God heeft ons wedergeboren!
Wandelend in de woestijn / hebben wij water gevonden
springende als een fontein, / bronnen geslagen als wonden.
Overvloed, overvloed Gods, / sprengen van water en leven,
bloed uit de flank van de rots, / water en bloed om het even;
daaruit ontspringt ons bestaan, / zo zijn wij wedergeboren!
Kondigt het jubelend aan, / laat heel de wereld het horen!
(Liedboek voor de kerken, Gezang 224: 1, 4, 5 en 6)
Jan van ’t Spijker, Hoogeveen