Iedereen komt ze ongetwijfeld tegen, buiten en ook binnen eigen
kerkelijke gemeente: echtparen die graag een of meerdere kinderen hadden
willen ontvangen, maar die na jaren wachten en wellicht na heel wat
medisch onderzoek er achter kwamen dat het krijgen van kinderen voor hen
niet is weggelegd. Misschien hebt u die dit leest er zelf wel mee te
maken. Dat grijpt diep in het leven van man en vrouw in. Niet dat
daardoor je huwelijk van een lagere orde zou zijn dan dat van hen die
wel kinderen kregen, maar het brengt bij de meesten wel het gevoel van
een groot gemis met zich mee. Dat ik in dit commentaar hier aandacht
voor vraag, heeft twee redenen. Allereerst de moeite, het verdriet en de
pijn die echtparen ervaren, nadat ze tevergeefs naar de kinderzegen
hebben uitgezien. Binnen de gemeenten waar ik heb gewerkt, heb ik dat
meerdere keren gemerkt. Maar opnieuw werd ik hier bij bepaald door het
lezen van een brief, waarin een vrouw de nood van haar kinderloosheid
onder woorden brengt. Het is belangrijk om daar iets van te weten. Opdat
– en dat is dan de tweede reden waarom ik er over schrijf – we zulke
broeders en zusters enigszins tot steun kunnen zijn. We zijn immers
binnen de gemeente geroepen om voor elkaar zorg te dragen. Als één lid
lijdt, schrijft Paulus immers aan de Korinthiërs, lijden alle leden mee. Dat kinderloosheid bij velen die ermee te maken hebben een stuk lijden meebrengt, zal ieder kinderloos echtpaar kunnen beamen. Al lopen ze daar niet mee te koop, juist omdat het zo'n tere en diep ingrijpende werkelijkheid is. Men voelt het in de regel als een zwaar kruis. De wetenschap dat de kinderkamer voorgoed leeg zal blijven, komt hard aan en het kost veel tijd om het te kunnen accepteren en te verwerken. En als men vol verwachting en biddend het huwelijk is ingegaan en na een groot aantal jaren te weten komt dat er geen kinderen zullen komen, dan rijzen op een gegeven moment ook vragen op zoals: 'Waarom geeft de Heere ons deze zegen niet? Zijn wij dan zoveel anders, misschien slechter dan degenen die wel kinderen kregen?'. De vrouw, wier brief ik las, voelde zich schuldig. Ze ervoer haar kinderloosheid als een straf. Heel moeilijk te verwerken is de voortdurende confrontatie met echtparen die wel kinderen hebben ontvangen. 'Overal kom ik ze tegen', zegt ze. 'Ik ben omringd met baby's: vrouwen die in verwachting zijn, kinderspeelplaatsen, geboortekaartjes, kraamvisites, gesprekken die heel vaak over kinderen gaan'. Dit alles geeft bij velen het gevoel er niet bij te horen. Dat gevoel kan zich zelfs op latere leeftijd opnieuw voordoen als anderen opa en oma worden en zij beseffen dat ze dit nooit mee te zullen maken. Hoe moeten we hier mee omgaan? Laten we maar voorop stellen dat het voor de meesten van ons niet makkelijk is om tegenover zulke echtparen de juist houding aan te nemen. Vanwege een misplaatst gevoel van medelijden vermijden we het liever om met hen over kinderen te spreken. Maar een kinderloos echtpaar is niet zielig. Het heeft juist behoefte om van tijd tot tijd over hun kruis te praten, al moet zo'n gesprek nooit opgedrongen worden en is er een basis van vertrouwen voor nodig. En vertrouw uw kinderen, als u ze hebt, ook eens aan hun zorg toe. Maar boven alles: draag hen in uw gebeden op bij God opdat Hij hen Zijn nabijheid doet ervaren en laat zien welke taak Hij voor hen heeft in zijn Koninkrijk.