Het Sociaal Cultureel Planbureau kwam met nieuwe cijfers over de ontkerkelijking van Nederland. De trend is al lang gaande. In 1970 rekende nog ruim zestig procent van de bevolking zich tot een kerkgenootschap. In 1980 was dit vijftig procent en in 2012 nog maar dertig procent. Het kerkbezoek nam eveneens rap af. Halverwege de jaren zestig ging de helft van de Nederlanders wekelijks naar de kerk, halverwege de jaren achtig lag dat percentage op zeventien procent en nu is dat nog maar tien procent. Het vertrouwen in de kerk is dramatisch gedaald. Mede door de beroerde verhalen over misbruik. Maar sowieso hebben we vandaag weinig op met instituten. We regelen ons leven zelf en we vullen het in naar onze smaak. Ook naar onze eigen religieuze smaak. We zijn niet in een geloof-loze wereld beland. Ook de moderne mens hecht eraan iets spiritueels te omarmen of ‘eraan te doen’.
Die twee elementen - de kerk overbodig en toch een hang naar iets geestelijks - moeten ons als kerken en christenen aan het denken zetten. Beter nog, aan het werk. In ieder geval zal de opdracht zijn onze kerken van instituten om te bouwen tot warme gemeenschappen. In de eredienst moet er dan aandacht zijn voor God en geloof, maar ook voor het vieren en delen van het leven. Steeds meer gemeenten zoeken die vormen door het organiseren van maaltijden, van kringen in de wijk of straat. Open kringen ook gericht op de mannen, vrouwen en kinderen in de straat. Dat werkt wat uit. Want de buurman of buurvrouw mag dan onkerkelijk zijn, hij of zij zit wel met de diepste vragen. Zoekt ook houvast in de chaos van het leven van vandaag. Een buurman bij ons aan tafel - overtuigd atheïst - beklaagde zich over de lossigheid in relaties, de vele scheidingen en de ellende voor de kinderen. Mensen zouden trouwer en opofferingsgezinder moeten zijn. Mijn vrouw haakte in door te zeggen dat hij er aardig Bijbelse gedachten op nahield met zijn pleidooi. Hij haastte zich om zich van de Bijbel af te maken. Niettemin was daar de ontmoeting en het wisselen van gedeelde waarden. Een volgende keer meer?
Stoffer Otten, Assen