Christus troont naast de Almachtige. Met goddelijke majesteit. Maar ook als mens, met een verheerlijkt lichaam. Onvoorstelbaar. Teken van macht en glorie. Voor elke gelovige een rijke troost en een geweldig houvast: Hij blijft met zijn koningsmacht zijn erfdeel trouw bewaren.
Die waardigheid heeft onze Heiland zichzelf niet toegekend. Hij is door zijn Vader daartoe geroepen nadat Hij al het werk had gedaan dat Hem was opgedragen. Zo ontving Hij een 'naam boven alle naam' (Fil. 2, 9). In de hemelse gewesten is Hij nu 'hoog boven alle hemelse vorsten en heersers, alle machten en krachten en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld maar ook in de toekomstige' (Ef. 1, 21). Met heerlijkheid en eer gekroond (Heb. 2, 9).
Heerlijkheid
Elke knie moet – vroeg of laat – zich voor Hem buigen en elke tong eens belijden dat Hij de hoogste gebieder <<cursief>>(Kurios)<<einde cursief>> is. Ieder moet erkennen dat Hij die plaats heeft ontvangen. Zo krijgt de Vader de eer die Hem toekomt (Fil. 2, 11). Soli Deo gloria.
Toen Jezus nog op aarde was, wist Hij al dat Hij deze plaats zou ontvangen. Heeft Hij dat immers niet genoemd toen Hij voor Kajafas stond? Verklaarde Hij toen niet dat er een moment zou komen dat alle joodse leiders zelf eens voor de hoogste rechtbank zouden verschijnen en dat ze dan de Zoon des Mensen zouden zien, zittend aan de rechterhand van de Almachtige (Mar. 14, 62)? Daarmee gaf Jezus aan dat Hij die heerlijkheid voor zichzelf voorzag.
Zonder twijfel bezat Hij tijdens zijn omwandeling op aarde die heerlijkheid ook al (vgl. Joh. 1, 14). Maar toen Hij naar de hemel voer, nam Hij zijn menselijke natuur mee. Nieuw is dat Hij in de hemel is met zijn verheerlijkt mens-zijn. Zo zit Hij aan de rechterhand van zijn Vader: als degene die onder ons was, die geleden heeft en gekruisigd is en opgestaan uit de doden. Onvoorstelbaar. Een mens naast God. Jawel, verheerlijkt. Zeker, de Christus. Maar toch … 'De menselijke natuur verhoogd en verheerlijkt tot bijna goddelijke eer!' (A. A. van Ruler).
Dat Christus aan de rechterhand van zijn Vader zit, geeft voor de gelovigen een rijke troost. Want wie gelooft, is met Hem verbonden die dicht bij de Vader is. Zit je dan ook – volgens de werkelijkheid van het geloof – niet zelf naast de Vader? Maar dat is misschien alweer te veel gezegd. Er blijft afstand.
In elk geval is het wel zo dat Christus de zijnen bij zijn Vader vertegenwoordigt. Zelf kunnen de gelovigen die nog op aarde zijn, niet lichamelijk daar zijn. Maar in Hem zijn zij daar wel. Hij is het hoofd van de nieuwe mensheid en representeert in de hemel de zijnen.
Wie in het donker van zorg en teleurstelling verkeert, mag weten dat hij met Christus toch in het licht is. Wie op aarde soms het gevoel heeft ver bij de Vader vandaan te zijn, is toch door het geloof dicht bij Hem in de hemel (Ef. 2, 6). De gelovige die op aarde wordt aangevallen door de boze en bedreigd door de macht van schuld en zonde, is tegelijkertijd met Christus geborgen bij God (vgl. Kol. 3, 3). Die belofte alleen al … dat je zo dicht bij God mag zijn …
Pleidooi
Maar de troost is nog groter. Jezus is niet passief in de hemel. Weliswaar spreekt het beeld van het zitten over rust. Christus zit majesteitelijk naast zijn Vader. Maar toch is Hij daar ook altijd bezig. Stefanus zag Jezus zelfs «cursief» staan «einde cursief» aan de rechterhand van God (Hand. 7, 55). Zo is onze Heiland. Hij komt altijd op voor degenen die zijn naam belijden. Nee, niet dat Hij toen de stenengooiers met vuur uit de hemel verteerde, maar wel dat Hij de ziel van Stefanus voor eeuwig bewaarde. Het bloed van deze martelaar zou blijvend spreken over het bloed van zijn Here dat werd vergoten tot redding van zondaars.
Christus komt aan de rechterhand van zijn Vader altijd voor de zijnen op (Rom. 8, 34). Daar is Hij om voor hen te pleiten. Die pleitbezorging is maar al te zeer nodig.
Toen Hij nog op aarde was, kwam Hij voor de zijnen op, maar Hij doet dat nog steeds. De zijnen kunnen de bijstand van hun Here niet ontberen. De Vader zou geen onrecht doen als Hij ons westerse mensen die baden in luxe, welvaart en zelfgenoegzaamheid, zou wegdoen. Aan welk gegeven in ons eigen bestaan zouden we enig recht kunnen ontlenen bij Hem te zijn? Hoe is onze houding ten opzichte van armen en verdrukten? Vertonen we de gestalte van de Heiland? Leven we in daadwerkelijke navolging?
Maar Christus komt als priester aan de rechterhand van de Vader op voor wie door het geloof aan Hem verbonden zijn. Een priesterlijk werk. Hij pleit daar op grond van zijn volbrachte werk, dat meer dan voldoende is voor het pleidooi om vrijspraak. De schuld is betaald en de straf uitgevoerd. Alles wat nodig was voor rechtvaardiging van de zijnen is gedaan. Zijn pleidooi betekent niets anders dan vrijspraak.
Voor de gelovigen is dat een rijke troost. Tegelijkertijd is dat allerminst een reden gemakzuchtig te worden en slap in het geloof. De band met Christus moet er wel zijn! Geen zaak waarin je zelfgenoegzaam kunt rusten. Daarom is het ook steeds weer nodig dat we door Jezus tot God gaan. Wie dat doet mag weten: Hij kan volkomen behouden wie door Hem tot God gaan omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten (Heb. 7, 25).
Koning
Maar de belijdenis spreekt uitdrukkelijk over een 'zitten'. Dat wijst niet allereerst op het werk van een priester, maar op dat van een koning. Zo zegt dan ook onze Heidelbergse Catechismus bij de uitleg van de geloofsbelijdenis: Christus is opgevaren naar de hemel om Zich daar het hoofd van zijn kerk te betonen door Wie de Vader alle dingen regeert (v/a 50).
Van oudsher heeft God beloofd dat de Messias deze positie zou ontvangen. David spreekt in Psalm 110 geïnspireerd door de Geest over een troonopvolger die een geweldige gebieder zou zijn: meer dan een gewone zoon (vgl. Mar. 12, 35-37). Hij noemt hem: 'mijn heer'. Die gebieder zou een heel bijzondere positie ontvangen. God de Almachtige verklaarde namelijk dat deze zoon een ereplaats verdient: 'Neem plaats aan mijn rechterhand, Ik maak uw vijanden tot een bank voor uw voeten'. Een mooi beeld in deze psalm, die vaak wordt aangehaald in het Nieuwe Testament. De ingang van de tempel in Jeruzalem was naar het Oosten gericht, zo ook de ark van het verbond, de troon van God. Het paleis van de koning lag direct aan de zuidkant van de tempel. Bij de troonsbestijging van een koning nam deze dus zijn plaats in aan de rechterhand van God.
Zo nam Christus plaats aan de rechterhand van zijn Vader. Voor een natuurlijk mens is die koningspositie onzichtbaar. Die heerschappij is verborgen. Maar een christen laat zijn doen en handelen niet bepalen door wat hij ziet, maar wel door het woord van zijn God. Dat woord zegt dat aan Christus alle macht in hemel en op aarde gegeven is (Mat. 28, 18). Hij is de eerste en de laatste van de geschiedenis. Daarom komt Hem ons loflied toe:
Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand,
tot Gij als Rechter eens de laatste vierschaar spant.
Laat nimmer in de nood uw bijstand ons ontberen,
Gij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland, ons regeren,
wil door uw koningsmacht uw erfdeel trouw bewaren,
en met uw heilig volk ons voor uw troon vergaren (Gez. 399: 5).
Feanwâlden, D. J. Steensma