In wat de schrijver van de brief aan de Hebreeën zijn lezers met klem onder de aandacht brengt, wordt duidelijk in welke geestelijke situatie deze gelovigen verkeren. En het verontrust hem. Hij waarschuwt en roept op tot volharding in geloof en hoop.
Met grote nadruk wijst de schrijver van de brief aan de Hebreeën op Jezus Christus, de Hogepriester van het Nieuwe Verbond. Hij is degene in wie de hoop voor de gelovigen is gegrond, om binnen te gaan in ´de rust´ op de grote Dag. Hij was van eeuwigheid bij God, maar werd mens, en nam ons vlees en bloed aan (2,14).
Als de schrijver over Jezus spreekt in zijn mens-zijn, legt hij alle nadruk op de weg van lijden, die Jezus is gegaan, in gehoorzaamheid aan de Vader. En zó, zegt de schrijver, is Hij in zijn lijden en sterven ´een oorzaak geworden van eeuwig heil voor allen die Hem gehoorzamen (5,7.8). Want zo, in zijn lijden en sterven, heeft Jezus ´de reiniging van de zonden bewerkt´(1,3) en heeft Hij voor ons ´de weg geopend naar het binnenste heiligdom´, bij de Vader (10,20).
Voorhangsel
Jezus is bij zijn hemelvaart daarbij gegaan dwars door het voorhangsel heen, dat God in zijn heerlijkheid afschermt. Die weg naar de Vader in het hemelse heiligdom was er niet tot de komst van Christus (9,8). De auteur van de brief maakt dat duidelijk aan het beeld van de tabernakel van Israël in de woestijn. Nooit mochten de priesters van het ´eerste verbond´ bij de HERE naar binnengaan, behalve dan op die ene dag in het jaar, op Grote Verzoendag, als het voorhangsel tussen het heilige en het allerheiligste, waar God woonde bij zijn volk, een weinig opzij werd geschoven om de hogepriester door te laten om bij God de zonden van het volk te bedekken met het bloed van het offerdier. De HERE zelf was voor Israël afgeschermd door een voorhangsel.
Maar tot op de komst van Christus! Tot zolang bleef ´de oude orde´ gelden. Eerst toen, door Jezus Christus, werd alles compleet anders. Zijn komst in deze wereld, zijn sterven en opstanding en hemelvaart zijn het grote keerpunt in de geschiedenis en is het ´oude voorbijgegaan´ en is ´het nieuwe ´ gekomen. En ´het nieuwe´ dat door Jezus werkelijkheid is geworden, is oneindig veel rijker, maakt de schrijver duidelijk, dan ´het oude´ van God met Israël. Want dat God verborgen was voor zijn volk, achter een ondoordringbaar gordijn, dat is door Jezus Christus opgeheven.
Vrijmoedigheid
Het allerheiligste van het hemelse heiligdom, onmiddellijk dichtbij God zelf, de weg daarheen ligt nu helemaal open. Er is geen afschermend gordijn meer. Wat voor Israël, als Gods gemeente van het ´eerste verbond´ onmogelijk was – komen in Gods onmiddellijke nabijheid - is nu voor ons als gemeente van het ´nieuwe verbond´ in Jezus Christus volledig werkelijkheid: de weg naar de Vader ligt wagenwijd open voor Gods volk, om bij God binnen te gaan. Ja, nu al, om straks op de Dag van Christus eens voor altijd binnen te gaan, om te ontvangen wat God ons heeft beloofd (10,19-25).
Dat ´recht´ - de schrijver duidt dat aan met het woord ´vrijmoedigheid´- heeft het volk van God gekregen door de komst van Christus; door zijn sterven en opstanding en hemelvaart is er een nieuwe weg geopend naar binnen bij de Vader, een weg die leven brengt. En het volk van ´het nieuwe verbond´ mag op de Dag van Christus, als alles vol zal zijn van Gods heil, langs die nieuwe weg binnengaan.
En dat alles, zo duidt de schrijver aan, vindt dus zijn grond in wat Christus heeft volbracht als ´de
Hogepriester van het nieuwe verbond´ die zichzelf heeft geofferd voor ons en zo ons leven heeft gereinigd van alle zonden (10,10.14). Hij is door zijn hemelvaart binnengegaan in ´het hemelse heiligdom´ bij de Vader, niet zoals bij het ´oude verbond met Israël met het bloed van stieren en kalveren, maar met zijn eigen bloed (9,12). En zo heeft Hij voor zijn volk eens voor altijd de weg geopend die toegang geeft tot het hemelse heiligdom, dichtbij de Vader (7,19).
Oproep
In alle aanvechting van het geloof die de schrijver bij zijn lezers signaleert, roept hij hen op vol te houden in het geloof en standvastig te blijven: ´Laten wij de belijdenis van wat wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij die belooft heeft is getrouw´ (10,23). Immers, onderweg naar de Dag van Christus die we dichterbij zien komen (10,25), blijft er die belofte van het ´ingaan in de rust´ (4,9-11) en worden al Gods beloften heerlijk vervuld.
Daarom drukt de auteur van de brief de gelovigen op het hart ´met volharding de wedloop te lopen, die voor hen ligt´ en onderweg niet op te geven (12,1-3): Let op al de gelovigen uit het Oude Testament, zij leggen voor ons getuigenis af dat zij hebben volgehouden en zich in geloof hebben uitgestrekt naar wat de HERE hen had beloofd. En zij hebben het gehaald, de eindstreep! Wat hen was beloofd, hebben ze ontvangen! (11,16).
R. van de Kamp, Hoogeveen